Onno Zwier van Haren: Agon, sulthan van Bantam. Leeuwarden, 1769.
Uitgegeven door drs. G.C. van Uitert
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Ceneton034270Ursicula
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.

Continue
[
fol. π1r]

AGON,

SULTHAN VAN BANTAM

TREURSPEL

IN VYF BEDRYVEN.

DOOR JONKHEER

ONNO ZWIER VAN HAREN

FRIES EDELMAN.

                        Si quis Sinus abditus ultra,
Si qua foret tellus, quae fulvum mitteret aurum,
Hostis erat. Fatisque in tristia bella paratis
Quaerebantur opes.

[Typografisch ornament]

Te LEEUWARDEN,
By ABRAHAM FERWERDA. 1769.



[fol. π1v: blanco]
[fol. π2r]

VOORBERICHT.

HEt Ryk van Bantam geleegen op ’t Westelykste gedeelte van Java is lang geregeerd geweest, gelyk het geheele Oostelykste gedeelte van Indien, door Vorsten van Maleysche afkomst en Mahometaansche Godsdienst. De Vader van Agon Sulthân van Bantam, door een revolutie, syn Ryk verloren hebbende, verkreeg Agon, twintig Jaaren oud zynde dat Vaderlyk Ryk door syne dapperheid weederom in ’t Jaar 1634. Hy regeerde omtrent vyftig Jaar met veel roem, altyd ontzien en geëerd, maar ook te gelyk gevreesd door de Nederlanders, die, gelyk ieder weet, de voornaamste zitplaats van hare Oost Indische Compagnie hebben tot Batavia, niet verre van Bantam.
    Agon, Seventig jaaren oud zynde, neemd voor, aan syne twee Soonen af te staan syne twee Ryken, Bantam aan Abdul de oudste, en Tartassa door hem overwonnen, aan Hassan, de jongste, Soon. Sestien jaaren geleeden is de Koning Paduca Siri, door de Nederlandsche waapenen onder de Veldheer Speelman, beroofd, van alle syne Ryken (als Maccassar, Boni, &c.) geleegen op ’t Eyland van Celebes. By ’t veroveren van de Hooft-fortres Samboepo is syne Vrouw aan syn zyde door een Canon-kogel in stukken geschooten, en hy, met Fathema zyn dogter, nog ter dier tyd een kleyn kind, gevlucht na Bantam by Agon, alwaar hy gestorven is.
    Agon is van voornemen, die Princes uit te trouwen aan syn Soon Hassan, by d’afstand van syn Ryken. Het stuk begind des morgens van de dag dewelke tot die afstand is vastgesteld.



[fol. π2v]

Persoonen.

AGON, Sulthân van Bantam.
SINAN, Captein van Agons Gardes.
FATHêMA, Princesse van Maccasser.
CAMOENI, Vertrouweling van Fathêma.
HASSAN, jongste Soon.
ABDUL, oudste Soon.
} Van Agon.
JAN LUCAS VAN STEENWYK, Nêerlander, Rene-
        gaat, Vertrouweling van Abdul.

IBRAHIM, Iman of Opper-Priester van de Koninglyke
        Mosquée van Bantam.

SAINT MARTIN, Generaal van de Nederlandsche Krygs-
        macht, en Raad van Indien.

SADI, Javaansch Officier.
JAVAANSCHE GROOTEN.

    Het Toneel is in ’t Paleys van Bantam, twaalf myl be-
        westen Batavia, op ’t Eyland Groot Java.
Continue
[
p. 1]

AGON,
SULTHAN VAN BANTAM.
_______________________

EERSTE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

AGON.
IK ga dan eindelyk een stille rust genieten,
Myn dagen zullen nu in vreed’ en vryheid vlieten!
De zorgen die den Throon omringen van rondsom,
Welk’ ieder dageraad en dachlicht brengd weêrom,
(5) Die zullen nu voortaan by my geen plaats meer vinden,
En niet meer myne geest aan moeit’ en arbeid binden!
[p. 2]
Fortuin, welk’s magt ik heb zoo menigmaal beproefd,
Die my zomtyds verblyd, en zomtyds hebt bedroefd,
Die in myn jeugd op my ten bittersten verbolgen,
(10) My nu schynd zedert lang standvastiglyk te volgen,
’k Ga buiten uw bereik; ’k wil dat het lotgeval,
Op myne levensloop geen kracht meer hebben zal!
O Schepper van ’t Heelal, meester van dood en leven,
Die ons door Mahomet uw wetten hebt gegeven,
(15) Die Agon uit het Stof hebt op den Throon gebragt
Aan wien hy schuldig is syn glory en syn magt,
Ontvang zyn dankbaar hart! Oneindig Opperwezen
Gy hebt ten allen tyd’ in syne ziel geleezen,
Gy hebt altyd gezien syn’ liefde voor de Deugd,
(20) En in de tegenspoed, en midden in de vreugd!
Geev’ in syn’ ouderdom, geev’ in de korte jaaren,
Die uw Besluit, misschien, hem nog op Aard’ zal spaaren,
Dat hy in eenzaamheid een stille rust geniet’,
En eendracht in syn Huis, en by syn Soonen ziet!



[p. 3]

TWEEDE TONEEL.

AGON. SINAN.

SINAN.
(25) UW wil is door myn mond verkondigd aan de Grooten,
En uw last is gebragt aan d’ eerste Hof genooten:
Een ieder zal hier zyn, gelyk vereischd syn plicht,
Op de bestemde tyd, en ’t uur daar toe gericht.
Schoon deze dag reeds lang voor Bantam was te wagten,
(30) Wyl gy zoo menigmaal geuit had uw gedagten,
Heeft elk van haar niet min getoond de droeve smart,
Die ’t komen van dees’ dag, verspreid in ieders hart.
AGON.
Die smart, hoe groot die zy, zal niet veel langer duuren,
Als tot dat morgen ’t licht beschyne Bantams muuren:
(35) Een oude Vorst verdwynd, gelyk de Maan, voor ’t oog,
Wanneer de jonge Vorst klimd, als de Son, om hoog.
SINAN.
Sy wagten zekerlyk een Heer van uwe handen
Die ook, gelyk als gy de Vader deezer Landen,
[p. 4]
Haar welvaard houden zal voor syne grootste zorg,
(40) d’ Opvoeding van uw’ Soons is hier voor haare borg:
Maar zoo ik uit haar naam de waarheid u mag zeggen,
En ’t geen hier ieder denkt vrymoedig openleggen,
Hoe veel men van uw Soons, met reden, ook verwagt,
De onderdaan verlangd te blyven in uw magt;
(45) Te meer dewyl men ziet Natuur u mildlyk geeven
De aangename vrugt van een gematigd leeven,
En dat de ouderdom, die elk met reeden vreest,
Niets afneemd van de kragt en vlugheid van uw geest.
AGON.
Sy hebben niet gezien myn slaapelooze nachten
(50) Terwyl sy die in rust, en stille vreê, doorbrachten,
Sy hebben, zoo als ik, den arbeid niet gevoeld,
Die by der Vorsten Throon, en om haar slaap-plaats woeld!
SINAN.
Sy weeten dat d’ eerbied aan hen belet te vragen
’t Geheim ’t geen hare Vorst kan in syn boezem dragen.
AGON.
(55) Myn gunst voor u, Sinan, heeft my nog nooyt berouwd,
En ’k weet dat myn geheim is by u wel vertrouwd:
[p. 5]
Lees dan in Agons ziel, die zal aan u vertonen
Wat bittre zorg hem geeft de tweedracht van syn’ Sonen.
Ik heb dit Ryk gehaald als uit een donkre nacht
(60) En Bantams roem en magt ten hoogsten top gebracht;
Maar met welk glans myn naam dit Ryk nu doê verschynen,
Ik zie, door hun tweedragt, die macht in ’t kort verdwynen.
Batavia heeft lang ’t oog op Bantam gehad,
En dingd reeds na de naam van Java’s eerste Stad:
(65) En ’k zie de Hollanders met ongeduld verwagten,
Dat een van myn twee Soons te hulp roep’ hare kragten.
Sy zoeken, zedert lang, een middel, om ’t bestier
Gelyk in ’t verdrê Oost, zoo ook te krygen hier:
Schoon haare heerschzugt twist verwekt in alle Landen,
(70) Haar Staatkund’ zoekt voor al ’t Gebied van Java’s stranden.
De koud’ Europeaan, schoon hy syn Land verlaat,
Bewaard syn koelheid nog in dit verzengd Climaat,
Haar ziel door heete drift, als d’ onze niet omvangen,
Verliesd nooit uit het oog hun wezendlyk belangen,
(75) Haar grootheid is gegrond op d’Indiens* tweedracht,
En ons hartstogten zyn de oorsprong van haar macht.
[p. 6]
    Het is om deeze reên, dat ik heb voorgenomen,
Om zoo ik kan die ramp aan Bantam voor te komen:
Ik weet wat na myn dood alhier te vreezen staat,
(80) Zoo ik niet voor die tyd voorkomen kan dat kwaadt;
En ’k denk, (ik hoop ten minst) dat zoo ik by myn leeven,
Aan ieder van myn Soons een Scepter heb gegeeven,
Dat elk zyn heerschzugt ziet voldaan eer hy ’t verwagt,
Ik tusschen hen wegneem all’ oorzaak van tweedracht;
(85) En dat, zoo ’er in ’t eerst, eenig verschil mocht rysen,
Natuur hen zal na my, en niet na Holland, wysen.
SINAN.
Maar wyl uw voorzorg vreesd der Nederlanders macht,
Waarom niet liever zaam gehouden Bantams kracht?
Tartassa’s Ryk, geheel gekomen in uw handen,
(90) Vermeerderd nog de sterkt’ en rykdom van uw Landen,
Laat een van uwe Soons alleen hier Koning zyn,
Of wel dat d’ Oppermacht in alle beyd’ verschyn.
AGON.
Myn hart verbied het eerst: het tweed’ kan hier niet wesen,
En zou het allermeest voor Bantam zyn te vreesen:
[p. 7]
(95) Wat maatregels ik neem, welk paalen ik ook set,
D’ een zal van d’ ander nooyt ontvangen eenig wet.
Die hier geen slaav’ wil zyn moet om den scepter stryden,
En d’ Oppermacht in ’t Oost kan geen verdeeling lyden.
’k Heb in Abdul bespeurd veel meer heerschzugtigheid,
(100) En Bantams ryke strand daarom voor hem bereid:
Tartassa’s minder Ryk zal aan den ander komen
Zonder dat ik van hem misnoegen heb te schromen;
Ik weet dat Hassan is te vreeden met dat Land,
Mits dat ik by zyn deel ook voeg Fathema’s hand:
(105) Haar Vader is wel eer, beroofd van syne Ryken,
By my, syn boesemvriend tot Bantam komen wyken.
Ik heb myn stervend Vriend beloofd dat myne Soon
Fathema plaatzen zou met hem op Agon’s Throon.
En ’k zie nu met vermaak, dat deese teed’re banden,
(110) Niet zullen zyn de vrucht van eenig menschen handen,
Maar dat de Liefd’ alleen sterker als myne macht
Haar Vaders wensch, en myn beloften, heeft volbracht.
    Sinan, ’t is tyd dat gy ook kiest tusschen myn Soonen
Aan wien van bey’ gy wilt die zelve trouwe tonen
[p. 8]
(115) Die in uw hart altoos voor haare Vader blonk,
En u, uw Meestersgunst en syn vertrouwen schonk.
SINAN.
Ik heb voor alle gunst van haar en u te vraagen
Dat ik mag in uw rust verslyten myne daagen:
Ik vraag nog ik verwagt op Aard’ geen andre vreugd
(120) Als die ik scheppen zal uit ’t voorbeeld van uw deugd.
AGON.
De eenzaamheid is niet gemaakt voor jonge lieden.
Hy die de stilheid zoekt, en arbeid wil ontvlieden,
Moet voelen zyne kracht door jaaren uitgeput,
Of door een zwak gestel aan ’t menschdom zyn onnut,
(125) Dan alleen mag men zig ontrekken aan de menschen,
En zig vernoegen met voor ’t Vaderland te wenschen;
Maar zo lang lighaams kracht gepaard is met verstand,
Zyn beide, kracht en geest, aan ’t Vaderland verpand.
    ’k Sta uw toe om met my te blyven d’ eerste daagen
(130) Gy zult het allerlaatst uit myn dienst zyn ontslaagen;
Maar welk van myne Soons uw vrye keur ook diend,
’k Heb hen te lief om haar t’ onthouden zulk een vriend.



[p. 9]

DERDE TONEEL.

AGON. FATHEMA. CAMOENI.

AGON.
FAthema, ’k had gewenscht, voor ’t einde van myn dagen,
Aan uw Maccassars Kroon en Scepter te zien dragen,
(135) Dat Indien door tweedracht in Hollands macht geraakt,
Door ’t misbruik van die macht zou wakker zyn gemaakt;
Dat ieder Vorst in ’t Oost verzaam’lende syn krachten,
Maccassar ons zou zien met zaamgevoegde machten,
De wettig’ erfgenaam herstellen op den Throon,
(140) En in het Westens bloed, uitwisschen ’t Oostens hoon!
Maar ’t Noodlot, welkers wet niemand kan wederstreeven,
Heeft my tot deezer uur dien troost niet willen geeven:
Ontvang van myne* hand, ’t geen myn hand geeven kan,
Ontvang Tartassa’s Kroon en myn Soon voor uw man!
(145) Ik zal Fathema dus myn Dogter mogen noemen,
En wie in ’t Oost zal op deugdzamer Dogter roemen!
[p. 10]
FATHEMA.
Sulthan, wanneer het Lot, voor myn Geslacht zo wreed,
Maccassar’s bloeijend Ryk voor Holland wyken deed,
Wanneer Samboepo’s Strand ’t Maleysche Bloed zag vlieten,
(150) En Rovers uit het West dat Edel Bloed vergieten,
Dat hare woeste hand verdreef den wettig Heer,
Bleef aan myn Vader nog syn Dogter, en syn’ Eer.
Hy bragt die beide hier: Gy zyt in ’t gansche Oosten
De enigst’ die een Vorst kund helpen of vertroosten,
(155) De enigste nog groot, de enigste nog vry,
De and’re zyn gekeet’ in Hollands slaverny’;
En elk van haar moet in syn Ryk de wet gehengen,
Die hem een Indisch Raad, of Opper-Coopliên, brengen.
Myn Vader vond alhier, door uw grootmoedigheid,
(160) Een schuilplaats in syn lot voor hem, en my, bereid:
Maar schoon Agon alhier hem diende tot behoeder,
Syn hart kon niet doorstaan ’t verlies van myne Moeder,
En midden in uw gunst, verloor hy in ’t verdriet
Syn leven, en de hoop van ’t Maccassaarsch Gebied!
[p. 11]
(165) Hy Stierf, hy liet my Wees: vergeef indien myn traanen
Zig tegen myne wil, een weg in d’ oogen banen,
Zoo een gedeelte spruit uit syn gedagteniss’
Het ander vloeit voor u, en uit erkentenis.
Myn hart altyd bevreesd de dankbaarheid te krenken,
(170) Kan zonder aandoên nooyt aan uw weldaden denken;
Sy ryzen dag aan dag, sy klimmen boven maat,
Gy geeft nu, ’t geen by my ver boven Kroonen gaat.
’t Zal my geoorlooft zyn, wanneer ik tot u nader,
Wanneer ik u begroet, om u te noemen, Vader!
(175) ’k Vind weêr die teedre naam, die my de dood benam
Kort na ik moederloos in Bantam’s wallen kwam!
AGON.
Ik weet wel dat uw hart en groot’ hoedanigheeden
Zyn even boven prys als uw’ bevalligheeden,
Maar zoo Fathema’s hand ’t loon van de Liefde is,
(180) Hoop ik dat Hassans hart is van haar hand gewis.
FATHEMA.
’k Ontvang Hassan, op hoop van hem aan u te toonen.
Syn hoofd en ’t myn’ vercierd met all’ Celebes Kroonen.
[p. 12]
Wanneer syn dapprê hand bestierd door uwe raad
Bevryden zal van ’t juk den Maccassaarschen Staat,
(185) En de roofzugtig’ hoop van Westers Vreemdelingen
Te rug na Java’s strand, of na Holland, zal dwingen.
Zo maar haar’ moed en macht niet groeyd van dag tot dag,
Indien Gy nog volhard t’ afleggen uw gezag:
Wat Mogendheid in ’t Oost zal voor haar zyn te vreesen?
(190) Zo ras Agon in ’t Oost zal geen Monarch meer weesen?
AGON.
Fathema myne rêen zyn van het grootst gewicht,
En voor ’t gemeene nut van Indien ingericht:
Maar boven al voor ’t best van beide myne Soonen,
Zo ik de Eendracht hier kan, zamen met haar, kroonen,
(195) Zo ik, gelyk ik hoop, daar door de Tweedracht ban,
En wegneem ’t geen daar toe aanleiding geeven kan,
Zo elk van haar, syn Ryk in Vreê zoekt te doen bloeyen
En tot de zelve macht, als voortyds te doen groeyen,
Eer dat d’ Europeaan met woon in Indien bleef,
(200) En ’t Westerse Moesson syn Vloot na Java dreef.
[p. 13]
    ’t Belang van myne Soons, en dat van uwe Ryken,
Is, om een korte poos voor ’t Lot en tyd te wyken,
Tot dat Batavia selv’ in haar’ schoot verdeeld,
Verwyfd door ’t heet Climaat; en dronken in de Weeld’,
(205) De driften van het Oost in ’t Hollands hart voeld zweven,
En ’t Oost in dartelheid en lafheid overstreeven:
Dan is het tyd voor wraak; tot daar toe is de rust
Het eenigst’, dat nog kan behouden deze Kust.
FATHEMA.
Na zo veel hoon en smaad als myn Huis moest gehengen,
(210) Is ’t hard de tyd voor wraak nog zo verr’ te zien lengen,
En dat gehaate Volk zo lang te moeten zien*
In ’t bezit van myn Erf, en in myn Ryk gebiên.
AGON.
Myn afkeer voor dat Volk kan uw haat eevenaaren!
Maar de Voorzigtigheid, de vrucht van hoge jaaren,
(215) Leerd my, dat men vooral moet kennen ’s Vyands macht
Wanneer men tegen hem wil toetzen syne kracht.
[p. 14]
Die macht der Hollanders, nu zo voor ons te vreesen,
Heb ik voorheen gekend in hand der Portugeesen;
Maar Portugal, ’t geen ’t eerst, door Gama’s heldenmoed,
(220) Ons Zeën heeft geverfd met Indiens eigen bloed,
’t Geen langs een nieuwen weg na ons bestond te zeylen,
En ’t Mallabaarsche strand met Lisbons dieplood peylen,
Heeft in het derd’ geslacht syn kinderen gezien
Voor ’t zwaard van Nederland, en Indien’s wraake vliên.
(225) Maar Indien, meer bedagt om zig van haar te wreeken,
Als door Europa’s* twist, Europa’s macht te breeken,
In plaats van weder vry te worden, als wel eer,
Heeft voor prys van syn bloed gekogt een nieuwen Heer.
Batavia ziet nu reeds groeijen in haar wallen,
(230) Een derd’ geslacht, ’t geen ook voorzeeker staat te vallen,
Zo ras wêer uit het West een nieuw gebroedzel koomt,
Het geen nog Portugals nog Hollands waap’nen schroomt.
Gy kund met klein geduld dit binnen kort verbeiden;
Hoe verr’ Natuur ons heeft van hare kust gescheiden
[p. 15]
(235) Haar gierigheid zoekt geld, waar ook Natuur ’t verhool,
Van daar de Son verschroeyd, tot in ’t ys van de Pool.


VIERDE TONEEL.

AGON. FATHEMA. CAMOENI. SINAN.

SINAN.
DE beide Princen zyn reeds op het Hof gekomen,
En hebben na uw’ wil en welbehaag vernomen.
Sy schynen van malkâer te myden het gesprek,
(240) En wachten uw bevel, ieder in een vertrek.
AGON, AAN FATHEMA.
Myn voorneem’ is om nu aan elk van haar te zeggen
Het deel van ’t Ryk ’t geen ik aan hem meen toe te leggen:
Voldoen, zo veel ik kan, Abduls eergierigheid,
En vullen Hassans hart met vreugd’ en vrolykheid.



[p. 16]

VYFDE TONEEL.

FATHEMA. CAMOENI.

FATHEMA.
(245) CAmoeni, myn geluk gaat all’ geluk te boven!
Gy, die zo langen tyd verkeerd hebt aan de Hoven,
Waar hebt gy ooyt gezien een eenige Vorstin,
Die koos haar Echtgenoot, of trouwde na haar zin?
Slachtoffer van haar plicht, en van de Staatsbelangen,
(250) Vorstin alleen in naam, midden in pracht gevangen,
Gezonden zonder Liefd’, aan dien haar weinig agt,
Verzuimd van ieder een, vervreemd aan haar Geslacht,
Veragtende haar man, verboôn iemand te minnen,
Benydende het lot dikwyls van haar Slavinnen;
(255) In koude Staatlykheid verloopt haar’ levenstyd!
Zie daar het droevig lot ’t geen uw Princes vermyd!
[p. 17]
CAMOENI.
Ik zie met zeer veel vreugd, na zo veel ongelukken,
Voor welk’ Maccassers Huis, en uw jeugd moesten bukken,
Dat ’s Hemels zagter gunst bestralende uw hoofd,
(260) Een Kroon ten minsten geeft, voor die uw zyn ontroofd.
’k Wensch dat de Kroonen die wel eer uw wieg vercierden,
En, door ’t lot van een dag den prooy des Vyands wierden,
In ’t kort door uw Gemaal gebragt in uwe hand,
Vergroten ’t nieuwe Ryk op Java’s Wester kant!
(265) Dat ik de blyde dag, de dag haast zal beleven,
Wanneer ’k Hassan en u zal zien de wetten geeven
Van daar Celebes strand na ’t koude Zuyden ziet,
Tot daar de zee het scheyd van ’t Ternataansch Gebied!
Dat ik met u de Wraak die Kust mag zien betreeden
(270) En straffen ’t Hollandsch Volk van haar onmenschlykheden,
Als haar Barbaarsche Vloot vervuld met Rovers, kwam,
En ’t donderend metaal uw Moeder ’t licht benam;
Sonder dat schand’ of eer, die moorders kon beletten,
Haar zeegeteekenen met Vrouwe bloed te smetten!
[p. 18]
(275) Maar ’k vergeet dat dees’ dag aan Liefd’ is toegewyd,
En dus ’t geheug’ van haat moet heeden zyn gemyd.
FATHEMA.
Neen Camoeni, myn haat gaat nimmer uit myn zinnen,
Myn hart weet even sterk te haaten als te minnen:
En ’t Lot, om te doen zien hoe veel ’t op my vermag,
(280) Voldoed aan myne haat en Liefd’ op eene dag!
Ik min in Hassan, moed, en eer, en zuiv’re zeeden
De gaven van syn geest, syn ziel’s hoedanigheden;
Ons’ harten zijn verêend reeds van ons eerste jeugd,
En d’ agting is weerzyds vermeerderd door de deugd:
(285) Maar ’k min in Hassan ook syn haat voor die Tirannen,
Die my, en hem, wel haast uit Indiën zouden bannen,
Zo haar kwaadwilligheid geen hinderpaal bereid
In Agons wysheid vond, en Hassans dapperheid.
Batavia heeft wêer Tartassa’s muitelingen,
(290) Door Hassan’s zwaard verstrooyd, tot hunne plicht zien dwingen,
En ’t dempen van een vuur, met reden zo gevreesd,
Is voor myn Minnaars hand ’t werk van een maand geweest!
[p. 19]
Camoeni, ’k zie syn roem verspreid aan alle zyden
En Java vol van hoop dat hy haar zal bevryden!
(295) ’k Weet dat Batavia in ongerustheid leeft,
En dat op Hassan’s naam de Raad van Indiën beeft.
CAMOENI.
Maar wyl de Sulthan dus uitdeeld syn beide Kroonen,
En geeft een magtig Ryk aan ieder van syn’ Soonen,
Is men wel zeeker hier dat Abdul zonder smart
(300) Ziet in syn Broeders deel Fathema’s hand en hart?
Te zamen opgevoed in ’t groeijen van uw Jaren
Heb ik altyd gemeend dat beid’ uw Minnaars waren.
FATHEMA.
De Liefde is geen drift die ooyt in Abdul viel,
De Heersch-zucht straalt alleen maar door in syne ziel.
CAMOENI.
(305) Maar schoon Fathema’s Ryk nu niet is in haar’ handen,
Sy brengd ten huwelyk haar rechten op die Landen:
Europa’s Staatkund’ zal niet gaarn zien te zaam
Maccassars Erfgenaam, en Hassans groote naam;
[p. 20]
De Raad van Indiën schynd voor Abdul sterk te wezen
(310) Wie weet van haar Besluit wat gy nog hebt te vreezen,
Batavia misschien...
FATHEMA.
                                ’k veragt haar Raad’s gebied
En vrees met Hassans hand geheel Europa niet.

Continue
[
p. 21]

TWEEDE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

FATHEMA. HASSAN.

FATHEMA.
HEt is zeer waar, Hassan, dat ik begon te vreesen
Dat Fathema alhier de laatste zoude weezen
(315) Die u betuigen zou haar’ vreugde, dat uw hand
De rust weer heeft hersteld op Java’s Wester-strand!
HASSAN.
Myn eerste werk na ik hier weder was gekomen,
Is geweest, dat ik heb na Fathema vernomen:
En, na dus d’ eerste zorg van myn hart was voldaan,
(320) Heb ik volvoerd de plicht van soon en onderdaan;
Myn Vader en Sulthan geëerd, en in ’t begroeten,
Myn zegeteekenen gelegd aan syne voeten,
[p. 22]
Tartassa’s ryke buyt gesteld in syne macht,
En hare sleutelen voor syne Throon gebracht.
    (325) Ik ben door hem gelast t’ aanbieden deeze panden
Aan de toekomende Vorstinne van die Landen;
Hy wil dat uw gezag en wet, by d’ onderdaan
Geëerbied, en gevolgd zal zyn, van nu af aan:
En ik, die reeds zoo lang leef onder uwe wetten,
(330) Ik koom my aan het hoofd der onderdaanen zetten,
Met haar myn’ huld’ en trouw’ u voor altoos aanbiên,
En myn lot in uw oog, en nu, en altoos, zien.
FATHEMA.
Hassan, uw is bekend, dat van all’ myne Staaten,
’t Noodlot het allerminst aan my niet heeft gelaaten,
(335) Dat ik aan myn Gemaal, tot myne groote smart,
Geen Scepters, maar alleen aanbieden kan myn hart;
Maar zoo de Hemel my ’t ryk’ Oosten had gegeeven,
Zoo ik gansch Asien zag aan myn voeten beeven,
Zoo ’k all’ haar’ Koningen na myne hand zag staan,
(340) Geen een’, die in myn hart zou boven Hassan gaan:
[p. 23]
Myn keur zou hem tot Vorst over hen alle kroonen,
En ik de eerst’ aan haar ’t voorbeeld van eerbied toonen!
    Maar, Hassan, heeft uw hart wel ernstig overdacht
Wat al het Lot heeft op Fathema’s Huys gebracht?
(345) Weet gy dat om ’t Altaar, ’t geen ons’ trouw gaat ontvangen
Zweeven Fathema’s haat en bloedige belangen,
Maccassars Kroon in ’t stof, voor Nederlands hoogmoed,
En ’t rystveld van het Oost verdronken in het bloed;
Samboepo’s wal verwoest, en haar verbrande straaten
(350) Vertonende allom myn Moeders leedemaaten
Verstrooyd, wanneer ’t geweld van ’t ysselyk geschut
De voorzorg van de kunst voor ’t leven maakt’ onnut;
Myn Vader vluchtende, beroofd van syne Landen,
En dragend’ om zyn hals Fathema’s teed’re handen!
    (355) Zie daar, in welke staat Agon my hier ontving
Gelyk syn eigen kind, niet als een vlugteling;
En zal Fathema nu zig durven onderwinden
Om syn Soon aan haar lot en aan haar wraak te binden,
[p. 24]
Zal ’t Oost, getuige van syn’ edelmoedigheid,
(360) Niet laken uwe keur, en myn’ ondankbaarheid!
HASSAN.
Indien ’t geheele Oost voor u was te bestryden,
Zou Hassan’s hart ’t geluk van ieder Vorst benyden
Die door Fathema’s hand gekoren tot haar wraak,
Op ’t Maccassaarsche strand zou sterven voor haar zaak!
    (365) Maar het verslaafde Oost, wel ver van u te wreeken
Durft zelfs niet denken om zyn ketenen te breeken:
En met welk’ schrik zal ’t Oost, Batavia niet zien
Wel haast in Bantam’s wal, en Abduls Ryk gebiên?
FATHEMA.
Batavia gebiên alhier? in Bantams wallen?
(370) En Abdul, Agons Zoon, voor Holland neêr zien vallen!
HASSAN.
’k Vrees dat myn gissingen maar al te gegrond zyn,
Hoe zeer die zaak aan uw nog ongelooflyk schyn’,
[p. 25]
    Het is ter deezer tyd byna een Jaar geleden
Dat Agon heeft bereid ’t geen hy volvoert op heden,
(375) Dat hy in ’t openbaar verklaard heeft, dat hy dacht
Tusschen syn beide Soons te deelen syne macht:
Abdul heeft wel te vreê met dat besluit gescheenen
Maar zedert is Steenwyk tot tweemaal toe verdweenen,
Die Europeër die in Abduls gunst geraakt,
(380) Hier heeft, gelyk gy weet, syn Land en God verzaakt,
Of om (haar aller wensch) rykdommen te bekomen,
Ten minsten hier in schyn een God heeft aangenomen:
’k Weet dat Batavia hem tweemaal heeft gezien
Verzoeken hare gunst en Abduls dienst aanbiên;
(385) ’k Weet dat Neêrlands krygsvolk ontboôn uit alle Landen
Een leger van gewicht uitmaakt op Java’s stranden;
En dat Batavia wapend by dag en nacht,
Zonder in kryg te zyn met eenig Oosters Macht.
FATHEMA.
Maar waarom Agon niet, eer het gevaar koomt nader...
[p. 26]
HASSAN.
(390) Ik weet genoeg voor my, niet genoeg voor myn Vader;
Gy weet dat Agons hart zo zwak is voor die Soon
Dat het onnodig is dat ik hem gissing toon.
En ’t zy het nieuw Verbond, nog niet geheel gesloten
Abdul verplicht om syn geheim nog niet t’ ontbloten,
(395) ’t Zy de voorwaarden zyn van dit heylloos Verdrag
Dat men ons hier maar zal waarschouwen met de slag;
Abdul scheen met geduld syn Vader aan te hooren
En ’t deelen van het Ryk syn weezen niet te stooren.
    Maar wyl ’t goud openbaard alle geheimenis,
(400) En alles by dat Volk voor geld te krygen is,
Heb ik de nodige maatregulen genomen,
Om van Batavia zeekerheid te bekomen
Wat Steenwyk daar verricht, en waarom zonder nood
De Rheê ziet dagelyks* toe takelen haar Vloot?
(405) En ’k hoop nog vroeg genoeg het antwoord te ontvangen*
Voor Agon, ’t Bantams Ryk, en uw en myn’ belangen.



[p. 27]

TWEEDE TONEEL.

FATHEMA. HASSAN. CAMOENI.

CAMOENI, AAN HASSAN.
EEn van uw Slaven die gereist heeft al de nacht
Heeft reeds een korten stond in uw Paleis gewacht,
Hy zegd uw is bekend de reeden van verschonen
(410) Waarom hy zig alhier op ’t Hof niet koomt vertonen.
HASSAN.
Dit is waarschynelyk de lang verwachte man,
Die my de nodige bewysen geven kan:
Ten zy, voor d’ eerste maal, het goud mogt ondervinden
Dat het Batavia’s geheim niet kan ontbinden.
(415) Ik ga, en hoop in ’t kort myn Vader te doen zien,
Wie van syn Soons, syn wil het meest zoekt te eerbiên.



[p. 28]

DERDE TONEEL.

FATHEMA.

IK zie dat men wel haast die Rovers zou befnuyken,
Zoo men in Indiën wist het goud wel te gebruyken,
En latende ter zy onnutte dapperheid
(420) Dat Volk altyd bevocht door hare gierigheid:
De ondervinding leerd, dat goud is ’t eenigst’ wapen
Waar voor Natuur by haar geen middel heeft geschapen;
En als een tegengift in onse handen geeft
Tegen ’t geduchte Staal voor ’t welk het Oosten beeft;
(425) En zoo men in ’t begin dien weg had ingeslagen
Misschien, geen Vorst in ’t Oost, die keetenen zou dragen;
En door ’t goud wel besteed, zou elk geweest zyn vry,
Goedkoper, als hen nu kost hare slaverny’.



[p. 29]

VIERDE TONEEL.

FATHEMA. ABDUL.

ABDUL.
MEvrouw, ’k heb lang gewenscht na zulk een dag als heden,
(430) Na een dag dat ik zou aan uw bevalligheeden
Kunnen ter zelver tyd aanbieden Abduls hand
En daar by Bantams Kroon, en d’ Oppermacht van ’t Land,
Het ongelyk van ’t Lot op deeze wys’ vergoeden,
En u voor onheil in ’t toekomende behoeden.
(435) Gy weet hoe dat myn hart heeft, van myn’ eerste jeugd,
Altyd by Fathema gevonden al syn vreugd.
FATHEMA.
Mijn heer, myn Vader hier gevlucht uit syne Landen
Heeft Fathema gesteld in uwe Vaders handen.
En ’t is van hem alleen dat afhangd myne hand.
(440) Maar met myn hand gaat ook myn haat en wraak verpand.
[p. 30]
ABDUL.
Ik kan niet denken dat Fathema’s zachte zeeden
Niet altyd luisteren na de gezonde reeden;
Dat in haar ongeval de staat van ’t gansche Oost,
Aan haar niet strekken zou tot voorbeeld, of tot troost.
FATHEMA.
(445) Het Maccassaarsche Bloed, voorheen in ’t Oost zo magtig;
Is altyd d’ Adeldom van syn Geslacht indagtig;
En welke Kroonen nu het Lot aan my ontvreemd,
Leer, dat Fathema nooyt voorbeeld van and’ren neemd.
De Vorst, die myn Gemaal of die myn Vriend wil weesen
(450) Moet voor Batavia en Holland nimmer vreesen:
Die Voorwaard’ is de eerst’ waar op myn hart zig geeft.
ABDUL.
’k Geloof dat niemand, min als ik, voor Holland beeft.
En tot het winnen van een hart van zo veel waarde,
Slaat gy aan Abdul voor de ligtste zaak op aarde.
(455) Toon liever aan myn hart, ’t geen voor uw schoonheid brand,
Iets dat met meerder roem verdienen kan uw hand,
[p. 31]
Daar ik uitblinken kan tot nut van uwe zaaken
En my Fathema’s hart met glory waardig maaken.
FATHEMA.
Koom aan, en zo myn hart uw is van eenig’ prys,
(460) Geef my dan van uw Liefd’ het zeekerste bewys:
Zweer hier, en roep met God syn Propheet tot getuigen,
Dat Bantam, onder u, voor Nêerland nooyt zal buigen;
Dat gy, ten allen tyd getrouw aan myne haat,
Zult eeuwig Vyand zyn van Hollands macht en staat;
(465) Dat ’t allereerste werk van uw zwaard, en uw handen,
Zal zyn Maccassars Ryk te rukken uit haar banden;
Dat gy ’t geheele Oost, uit syne laffe rust
Gewekt, zult voor myn wraak doen vechten op dees’ Kust
Tot gy Batavia verbrand in haare wallen,
(470) Met haar Casteel verwoest voor my zult nêer doen vallen;
Dat ’k op de rookend’as van ’t pragtigste Gebouw
Kan trappen op het hart van de voornaamste Vrouw,
[p. 32]
Dat ik de honden ’t bloed van Indiëns Raên zie drinken,
En dus Fathema’s wraak in ’t Oosten mag uitblinken!
(475) En geef my dan de keur t’ ontvangen uwe hand
Of op dat bloedig puyn, of op Samboepo’s strand,
Of midden in ’t gekerm der Westersche Barbaaren,
Of onder ’t bly gejuich der vrye Maccassaaren!
ABDUL.
Indien Fathema haar’ en mijn’ belangen zogt
(480) Misschien dat sy haar rust door zagter middlen kogt.
Ik denk dat men vergeefs, het geen zy vergt zou poogen,
Al kwam ’t geheele Oost gewapend voor haar’ oogen.
Dog wagt niets van die kant: het Oost is niet meer vry,
En is alleen bedagt om zagte slaverny;
(485) Batavia’s Casteel heeft Indien doen bezwyken,
En ’t is geen schande meer voor Hollands magt te wyken.
    Maar ’k vrees dat Hassan’s hand uw beter aan moet staan,
Wyl gy ’t onmoogelyk aan Abdul kund voorslaan.
[p. 33]
FATHEMA.
Wie Abdul in myn hart ook hebben mag te vreesen
(490) Het zal nog nu, nog nooyt, een slaaf van Holland, weesen.
En ’k had my wel gewagt aan uw myn hand t’ aanbiên,
Zo ik in ’t zeeker niet uw antwoord had voorzien.


VYFDE TONEEL.

ABDUL.

HOvaardige Princes, uw hart zal zig beklaagen
Dat gy uw haat, uw wraak, uw moed zo hoog wilt draagen!
(495) Misschien dat uw haast rouwd het weigren van myn hand,
Indien myn nieuw Verbond gekomen is tot stand,
En zo maar vroeg genoeg de hulp daar ik opreeken
De onrechtvaardigheid van Agons hart koomt wreeken.
Het was dan niet genoeg dat ik Hassan zou zien
(500) Een groot deel van het Ryk, en van myn erf, gebiên,
En dat myn Vader durft, tegen all’ onse wetten,
Tartassa’s Kroon op ’t hoofd, van ander als my, zetten,
[p. 34]
Fathema en haar recht vermeerdren Hassans deel
Als of, Bantam alleen, voor my nog was te veel!
(505) En Hassan zoud’ aldus, misschien in korte jaaren
Voegen by Java’s Kust het Ryk der Maccassaaren!
Syn Ryk, syn goud, syn macht, zou boven myne gaan,
En Abduls lot aan hem en aan Fathema staan!
    Dan liever duizendmaal in Hollands wetten leven,
(510) Als hier voor Fathema’s en Hassan’s hoogmoed beven!
Maar, helaas! ’k weet nog niet in deeze droeve dag
Of ik op Hollands hulp in ’t zeek’re reek’nen mag.
Steenwyk komt niet weêrom! welk’ moet de reden weesen?
Heb ik ook van syn kant verradery, te vreesen?
(515) Heb ik ook by geval een dwaalinge begaan,
En my te veel vertrouwd aan dien Europeaan?
Zou hy ook met het goud gereist zyn in syn handen,
Niet na Batavia, maar na Europa’s stranden!
Maar neen, hy koomt daar aan,



[p. 35]

SESDE TONEEL.

ABDUL. STEENWYK.

ABDUL.
                                                ACh, al te wreede Vriend,
(520) Met welk’ loomheid hebt gy myn ongeduld gediend!
STEENWYK.
Ik hoop, wanneer myn Vorst ’t verhandelde zal weeten,
Dat hy syn ongeduld en gramschap zal vergeeten.
Hoe zeer ik van myn kant heb alle spoed gemaakt
Is ’t egter gister maar dat ik ben klaar geraakt.
(525) En zonder ’t meerder goud door u aan my gezonden
Was êr geen hoop geweest voor hulp en tot Verbonden.
Want elk Bediend’ aldaar, hoe dat hy zig ook houd
Mind wel de Compagny, maar mind nog meer het goud.
ABDUL.
Maar hoe legd het Verbond?
STEENWYK.
                                          Gy zult geholpen weesen
(530) En hebt hier voor altoos van Hassan niets te vreesen.
[p. 36]
Hassan’s vermetel hart is daar reeds niet bemind,
En gansch Batavia is voor uw meer gezind.
Men haat die dapperheid betoond aan muitelingen,
Nog boven maat vergroot door laffe vluchtelingen.
ABDUL.
(535) Maar weet gy dat dees’ dag verergerd heeft de zaak,
En nog vermeerderd heeft de reedenen van wraak?
Weet gy dat Agon my Fathema durft ontrooven,
En, met Tartassa’s Kroon, haar aan Hassan belooven?
Niet dat myn hart zig stoord aan ’t verlies van een vrouw,
(540) Maar gy weet welke macht ik op haar’ rechten bouw;
En dat Batavia, door u, my heeft doen hoopen
Dat ik met Fathêma ten minst’ een Ryk zou koopen.
STEENWYK.
Ik weet alleen ’t geen my by myn komst is verhaald
Dat Agon desen dag tot d’ afstand heeft bepaald;
(545) Maar gister heeft een Vloot Batavia verlaaten,
Die nu reeds weesen moet in zicht van Agon’s staaten,
En zo de wind en stroom niet merklyk tegen zyn
Is die voor Bantam eer de Son in ’t Westen schyn.
[p. 37]
Die vloot brengd herwaarts aan de nodige beveelen
(550) Om Agon te verbiên syn Ryken te verdeelen!
En bied aan Fathema, mits sy uw’ geev’ haar’ hand
Een van haar’ Kroonen weêr, op ’t ryk Celebes Strand:
En om die Wetten hier te hoeden voor ’t verachten,*
Zyn op die Vloot gescheepd de nodige Krygsmachten,
(555) En St. Martin, beroemd door hart en door verstand,
Koomt en als Veldheer hier, en ook als Afgezant.
    Dit is ’t geen ik voor uw heb weeten te bezorgen.
Maar wyl de Vloot misschien niet komen zal voor morgen,
Is ’t nodig dat myn Vorst op heeden maar tyd wint,
(560) En, zo het moog’lyk is reeden tot uitstel vindt.
ABDUL.
Ik zal ter zyner tyd myn dankbaarheid uw toonen;
Ik zal Steenwyk syn trouw en iever dus beloonen
Dat nimmer op dees’ kust enig’ Europeaan
In rykdom en in macht hem zal te boven gaan.
    (565) Maar ’k heb syn wyse raad nu meer dan ooyt van nooden
De Grooten van het Ryk zyn reeds op ’t Hof ontbooden,
[p. 38]
En elk van haar werd hier all’ ogenblik verwagt;
Daar kan geen middel meer tot uitstel zyn bedagt,
Wat nu gedaan?
STEENWYK.
                        Van daag zo ’t nodig is te veinzen,
(570) Te dekken voor het oog al wat uw hart kan peinsen;
Wat ook Agon uw vergd maar willig toe te staan,
Morgen zal alles hier uw wetten ondergaan,
ABDUL.
Maar als die Vloot vertrekt, die hier nu staat te komen,
Heb ik, en Hassans woed’ en Agons wraak te schroomen.
STEENWYK.
(575) Vreest niet, Sulthân, dit is ook alles reeds voorzien:
Agon zal na ’t vertrek der Vloot wel hier gebiên,
Maar op dat Abdul hier zig zeeker mag vertrouwen,
Zal men voor zyn verblyf alhier een Casteel bouwen;
En door bezetting, die aan uw gebied zal zyn,
(580) Zyt gy Heer in der daad, en Agon maar in schyn.
ABDUL.
Een Casteel bouwen hier? Agon zal ’t nooyt toestemmen.
[p. 39]
STEENWYK.
Europa’s moed en kunst zal Agon lichtlyk temmen.
ABDUL.
Maar zo Agon weêrstaat, zo syn onbuigzaam hart...
STEENWYK.
Dan moet hy aan zig zelv’ toeschryven syne smart.
(585) En, zo ’k het zeggen mag, als dit uw geest kan stooren,
Dan is en myne moeyt’ en myne reys verlooren.
Zo gy met Agon’s haat, en Hassan’s hoovaardy,
Fathema’s honend’ oog, en uwe slaverny
Te vreeden waart, waarom dan uwe Bondgenooten
(590) Genodigd om alhier het hoofd te komen stooten?
Die heerschen wil moet ook gereed zyn alle uur
Te trappen onder voet ’t vooroordeel van Natuur.
    Die Vloot voor haar vertrek zal hier een Casteel zetten,
’t Geen staan zal onder uw’, of onder Hassans Wetten,
(595) Gy kend Hassan genoeg en weet of syne moed
Zig steurd aan ’t geen ’t gemeen noemd banden van het bloed!
Zo ras Hassan maar weet Batavia’s beveelen,
En dat Agon nog nu, syn Ryk, nog nooit mag deelen,
[p. 40]
Dat hy Abdul ’t aanbod van Holland ziet afslaan,
(600) Neemt hy ’t op staandevoet en zonder omzien aan:
Batavia en hy vereênd zullen niet vraagen
Of dit aan Agons hart genoegd, of kan mishaagen.
Ik spreek niet van my selv’, maar ’k weet welk ongeval,
Aan Abdul, en daar na my ook gebeuren zal.
(605) Want Hassan meester hier, zal in ’t kort doen berouwen
Al wie op Abduls gunst gesteld heefd syn betrouwen!
En Abdul’s lot, om dat hy d’ eerstgeboren is,
Zal zyn, op ’t allerminst; eeuwig’ gevangenis!
ABDUL.
Hassan hier meester zijn! ik van Hassan afhangen!
(610) En na syn willekeur, of vry zyn, of gevangen!
Zo iemand hier myn recht van eerstgeboort’ verkort,
Wie weet welk bloed myn hand, en Cris, nog heeden stort!
Hassan hier meester zyn! gy doet myn ogen open,
Ik heb twee prikkelen om myn behoud te kopen,
(615) De Heersch-zucht, die toelaat dat men de Wetten schend,
En de Noodzaaklykheid, die geene Wetten kend!

Continue
[
p. 41]

DERDE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

ABDUL. SINAN. AGON. IBRAHIM. HASSAN.
JAVAANSE GROOTEN AAN WEÊRZYDEN

AGON.
MYn hand heeft vyftig jaar bestierd dees’ Koningryken
En vyftig jaar ’t geweld van uwe grens, doen wyken,
’t Is tyd dat myne Kroon verciere een ander hoofd,
(620) ’t Welk uw een nieuw geluk, of duurend’ rust beloofd.
De kragten van myn geest mogen nog ietwes schynen,
Gy ziet hoe blykelyk die van ’t lighaam verdwynen,
Ik voel hoe langs hoe meer wat d’ Ouderdom vermag,
En d’ Engel van de Dood naderd van dag tot dag:
(625) Hy waarschouwd my de tyd van d’ eeuwigheid te scheiden,
En my in stille rust tot syne komst bereiden,
Hy wysd my dat een vraag die my t’ antwoorden staat,*
Is, hoe ik vond myn Ryk, en hoe ik het verlaat.
[p. 42]
    Uw Vaders hebben uw verhaald langs welke wegen
(630) Uw Vorst uit Ballingschap is op den Throon gestegen,
En op welk wys’ door syn’ en hunne dapperheid
Ons welvaard en ons macht rondsom is uitgebreid.
Dit Ryk ’t geen voor myn tyd in duister scheen te zinken,
Ziet nu syn naam in ’t Oost met zo veel luister blinken
(635) Dat Bantam is vermaard, van daar de Propheet rust,
Tot daar de Khorân licht de Ternataansche kust!
Tartassa’s Ryk, wel eer voor Bantam zo te schroomen,
Is door myn waapenen in Bantam’s macht gekomen:
De fiere Keizer, die zig Heer van Java noemd,
(640) Is bly, dat hy met rêen op Agon’s vriendschap roemd:
De Hollander, die ’t Oost geheel zoekt t’ onderbrengen,
En vry in Holland, hier geen vryheid wil gehengen,
Wiens Vloot in d’ Indiën begeerd het hoogst gezag,
Heeft myne Wimpel nooyt zien stryken voor syn Vlag;
(645) En al die Christenen die door zo veel gevaaren,
Op hoop van vuyl gewin na onse Landen varen,
Hebben in myn gebied hun twisten niet gebracht,
En haar’ onrustig’ aart eerbiedigd myne macht.
[p. 43]
’k Heb meer, ’k heb durven hier ontvangen in myn Staaten
(650) De Dochter, van een Vriend door de Fortuin verlaaten,
Als ’t Maccassaarsche Ryk, door Speelman’s wakk’re hand,
Heeft moeten zwigten voor ’t geluk van Nederland:
En hoe zeer dit ook mogt Batavia mishaagen,
Batavia heeft dit, en zonder klagt, verdraagen.
    (655) Die praal, en dat geluk, koomd, van dat nooyt tweedragt
Heeft zedert vyftig jaar alhier verzwakt de kragt,
En zo de Eendracht maar op deese kust kan blyven
Zal magt en welvaard hier nog daag’lyks meer beklyven,
En ’k mag my vleyen dat myn stervend’ oog zal zien
(660) Myn kinderen alhier met eer en roem gebiên.
    De Hemel, die aan my twee Soonen heeft gelaaten,
Heeft my gelukkiglyk bedeeld ook met twee Staaten:
Bantam is Vaders erf, Abdul dat is uw deel;
Hassan, Tartassa’s Ryk is ’t uw, maar niet geheel:
(665) Uw Vader houd voor zig die plaats, en die gehugten,
Daar hy ’t gewoel van ’t Hof zo dik werf zogt t’ ontvlugten;
[p. 44]
En daar hy nu verhoopt dat niets syn stille vreugd
Zal stooren, als ’t geroep van syner Soonen deugd!
    Iman, leg daar het Boek, ’t geen uit des Hemels zaalen
(670) Door Gods Propheet voor ons is komen néderdaalen!
Waar voor elk Musulman de diepste eerbied heeft,
En de meineedige ten allen tyden beeft!
    Treed nader myne Soons: belooft hier by de Grooten,
Dat nooyt d’ elendige by u zal zyn verstooten!
(675) Dat God, en deeze Wet nooyt uit uw hart zal gaan!
En in uw hart, naast God, altyd de Eendragt staan!
Dat gy, elk in syn Ryk, d’ Inwoonder zult regeeren
Na Wetten en na Recht, en niet na uw begeeren!
Zyt gy te vreeden?
ABDUL.
                            Ik volkomen.
HASSAN.
                                                En ik niet:
(680) ’k Verzoek eerst en vooral dat gy behoud ’t Gebiedt;
[p. 45]
En zo gy weig’ren mogt om hier toe te besluiten,
Dat elk van ons zig mag in deeze woorden uiten,
,, ’k Ontvang myn Vaders gift met dank, maar ik beken
,, Dat ik myn Vaders gunst en Kroon onwaardig ben,
(685) ,, Zo ooyt eenig Verbond, door, of voor, my geslooten
,, Myn Broeder uit syn Ryk of erf heeft uitgestooten!
,, Zo ooyt met myn toezeg een Nederlandsche wal,
,, Myn Vader, Broeder, ’t Ryk, of Bantam dwingen zal!
Abdul zyt gy gereed om dien eed af te leggen?
ABDUL.
(690) Ik ben.. gereed.. te doen.. het geen Agon zal zeggen.
AGON.
Abdul, gy schynd verbaast! Hassan wat is die eed?
Welk Nederlands Verbond, of Wal is hier gereed!
Spreek Abdul, denk dat gy, met langer hier te zwygen,
De zwaarste agterdogt zult tegen u verkrygen.
ABDUL.
(695) ’k Beken opregtelyk dat dees’ beschuldiging
Met d’ allervreemste schrik myn hart en ziel beving!
[p. 46]
’k Heb tot myn ongeluk, meermaalen reeds te vooren,
De snoodste lastering van Hassan moeten hooren,
Maar ik heb nooyt gevreesd, en nog veel min gedagt,
(700) Dat syn’ haat of syn’ woed’ hem zo verr’ had gebragt!
Helaas! de Hemel weet wie hier is de verrader,
Wie meest de Eendragt mind, wie meest eerbied syn Vader!
AGON.
Hassan, spreek op uw beurt, maar draag zorg dat uw mond
De waarheid niet bespaard, of niet...
HASSAN.
                                                          Daar is ’t Verbond.
(705) De Vloot daar in vermeld is wel nog niet vernomen
Maar zal gewisselyk van daag of morgen komen:
Sy heeft reeds gisteren haar ankers opgeligt,
Zo ras de duisternis haar dekte voor ’t gezigt.
ABDUL[, apart.]
O Hemel!
[p. 47]
AGON.
                  O Propheet! myn hoop is dan verlooren,
(710) Daar is voor my op Aard’ geen stille rust beschooren!
Trouwloos gedrogt!
ABDUL.
                                Wel nu, wat misdaad is ’t voor my
Dat ik zoek na uw dood t’ ontvlieden slaverny’?
Ik zie aan Hassan reeds Fathema’s hand gegeeven,
En ’t Ryk dat my behoord, en binnen kort myn leeven!
(715) ’t Is tyd dat ik myn moed dat ik myn wanhoop toon’,
En ik zal eerst...
SINAN.
                          Hou op!
AGON.
                                        Sinan het is myn Soon!
* Geef over uwe Cris: ** gy brengd hem weg gevangen.
[* Aan Abdul.        ** Aan Sinan.]
En wyl syn misdaad hier veranderd de belangen
[p. 48]
* Gaat heen, laat elk van u, die mind het Vaderland
[* Aan de Javaanse Grooten.]
(720) Verzaam’len al syn magt tot dekking van ons strand.


TWEEDE TONEEL.

AGON. HASSAN.

HASSAN.
SChoon in het afschrift ’t geen ik aan u heb gegeeven
De naam van die ’t Verbond sloot niet staat in geschreeven;
Weet ik in ’t zeekere dat Steenwyk is de man
Die u van dit Verbond best onderrigten kan.
AGON.
(725) O Hemel, welk een straal van hoop koomt my verligten!
Steenwyk, zegt gy, kan my hier van best onderrigten!
Ik zie klaar in de zaak; ’t is die Europeaan
Die Abdul deeze daad, zulk’ een feyt heeft geraên.
Hy heeft dien jongeling geleerd Europa’s zeeden,
(730) Hy heeft syn hart vervuld met haar verfoeylykheeden,
[p. 49]
Met heerschzugt, gierigheid, driften van alle zoort,
Abdul alleen, heeft nooyt gedagt aan Broedermoord.
    Hassan, uw hart en moed, beproefd in de gevaaren,
Zyn nu de steun van ’t Ryk, en van uw Vaders jaaren;
(735) Vergeet dat ik van ’t Ryk uw gaf het kleinste deel,
Ik zie het grootste is voor Hassan niet te veel.
Maak dat uw leeger hier zig met verhaaste schreeden
Nog vind by Bantam’s wal, zo ’t moog’lyk is, op heeden:
Dat alles in de Stad, gewapend, zy gereed,
(740) En ieder op zyn post by d’ eerste waapenkreet.
HASSAN.
Het leeger zal hier zyn: myn dappere Javaanen
Verlangen onder ’t oog te zien d’ Europeaanen:
Wy hebben reeds van hen verscheidene gezien,
Onder Tartassa’s Volk gemengd, ons Crissen vliên.
(745) Maar Holland, nu ontdekt, zal zig na elders wenden
En misschien haar Verbond met u zo ligt niet schenden.
[p. 50]
AGON.
D’ uitkomst zal u doen zien, hoe zeer g’ in ’t laatste dwaald,
D’ onkosten zyn gedaan, die Vloot moet nu betaald.
Haar mercantile geest reekend alreê de winsten
(750) Van onse slaverny’, of van ons geld ten minsten.
HASSAN.
Hoewel ’k meen dat wy hen wel dubbeld zyn bestand,
En onse magt alleen beschermen kan uw Land,
Wy hebben Franschen hier, en Engelschen, en Deenen,
Volkeren, die altyd in uw belangen scheenen;
(755) Schoon al die Christenen zyn even heet op roof
Men zegt dat sy gehegt zyn aan haar Bygeloof:
Misschien dat met aan haar alhier een plaats te geeven
Om daar na hunne Wet en plegtigheên te leeven;
Of hier den Handel haar alleen te bieden aan...
AGON.
(760) Sy hebben hier geen magt om Holland te weêrstaan:
En schoon haar hand ons hielp, zo sy ons al verlosten,
Haar bystand en haar hulp zou ons niet minder kosten:
[p. 51]
Haar vriendschap is altyd de prys van ’t hoogste bod,
En ’t geld is inderdaad de Europeërs God.
(765) Daar is alhier voor ons geen uitkomst te verwagten
Als van ons dapperheid, en van ons eigen kragten:
De Vyand zal alleen tot Vrêe maar zyn gezind,
Wanneer hy ons voor hem te sterk gewapend vind.
Gaat, op het nodigste ten eersten order stellen,
(770) Uw Vader zal wel haast u volgen en verzellen.


DERDE TONEEL.

AGON.

DEs Hemels goedheid laat ten minsten my een Soon,
By wien Natuur, en Deugd en Trouw, nog houd haar woon
Ik zal dien Hollander syn verraad duur verkopen!
Maar waarom van Abdul zo spoedig te wanhopen?
(775) Hy ’s jong, hy is verleid: helaas, de têere Jeugd
Staat altyd wankelend’ in ’t voetspoor van de Deugd!
De driften van syn hart hebben syn geest bedroogen,
De Heerschzugt of de Liefd’ hebben verblind syn’ oogen,
[p. 52]
En de Verrader, die Batavia ons zond,
(780) Heeft listig aangestookt ’t misnoegen dat hy vond:
Dit gruwelstuk is nooyt in uw ziel opgekomen
Abdul! ik heb te veel zorg voor uw jeugd genomen
Ik weet ’t is niet uw hart ’t welk dees’ misdaad beging
Het is de raad van die eerlose Vreemdeling:
(785) En ’t is van dit gedrocht dat ik my ’t zwaarst moet wreken.
Gardes! zeg aan Sinan dat hy my hier koomt spreeken.


VIERDE TONEEL.

AGON. SINAN.

SInan d’ Europeaan die hier voor drie jaar kwam,
En Mahomets Godsdienst, en onze Wet, aannam,
Steenwyk, moet door uw hand ten spoedigsten gevangen;
(790) Ga heen, die order is van d’ uitterste belangen.
Laat Abdul onderwyl alhier werden gebragt.



[p. 53]

VYFDE TONEEL.

AGON.

O Hemel! geef aan my het oordeel en de kracht
Om myn Soon na behoor te straffen, zo ’t moet weezen!
Of liever, maak syn hart zo als het was voor deezen!


SESDE TONEEL.

AGON. ABDUL.

AGON.
(795) ALschoon uw misdaad geen toegevendheid verdiend
’k Zal voor een ogenblik geen Rechter zyn, maar Vriend.
Onzinnig Jongeling, wat woed’ heeft u bewogen
Daar gy het voorbeeld hebt van ’t gansche Oost voor ogen
Om door de tweedragt, hier te brengen in ons wal,
(800) Een Volk, waar aan het Oost verschuldigd is syn val!
Wat noodlot was voor u tot Bantam ooyt te vreesen
Slimmer, als in uw Ryk een anders slaaf te weesen?
[p. 54]
ABDUL.
’t Zy ik hier voor myn Vriend of voor myn Rechter koom
Ik durf myn reedenen bekennen zonder schroom:
(805) Te meer, om dat tot welk van beiden ik ook nader
Ik weet dat elk van haar ook wislyk is myn Vader,
En dat ik hoop dat die, eer dat hy straft myn schuld
De gronden van myn doen zal weegen met geduld!
Zo Hassan tot zyn wensch niet eind’lyk is gekomen
(810) En my niet voor altoos myn Vader heeft benomen!
AGON.
Gy zyt; voor my en ’t Ryk, beschuldigd van verraad,
Verschoon, indien gy kund, die ysselyke daad:
Geef reeden van het geen g’ hebt durven onderwinden,
Uw Vader wenscht dat hy u mag onschuldig vinden!
ABDUL.
(815) Wat ik ook heb getracht van myn geboort’ af aan
Ik heb nooyt wel by u, nog in uw gunst gestaan:
En Hassan heeft altyd, wat ik mogt onderneemen,
Aan my, myns Vaders Liefd’ en hart, weeten t’ ontvreemen!
[p. 55]
AGON.
Ondankb’re; als het licht eerst voor uw’ oogen kwam
(820) En ik, als een geschenk, u, van de Hemel nam,
Als myne armen u voor d’ eerste maal omvingen,
En ik myn hart van vreugd’ voeld’ in myn boezem springen!
Van die tyd heeft myn ziel altyd op u gewaakt,
En uw opvoeding ’t wit van myne zorg gemaakt!
(825) De God die alles kend, kan myn getuige weesen
Met welk verrukkingen ik heb gehoord voor deesen
De eerste woorden die uw staamerende mond
Op een verstaanb’re wys’ tot myne ooren zond!
Met wat vreugd’ ik ’t verstand zag van myn’ eerst geboren,
(830) Reeds in syn kindsche tyd een ieders hart bekoren!
En met welk’ zorg ik heb altyd, met alle kracht,
Het voorbeeld van de deugd voor uwe ziel gebracht
Als in ’t vermeerderen van uw hoedanigheeden,
Ik d’ eerste straalen zag doorschynen van de Reeden!
(835) Hoe groot ook Hassans geest, hoe goed syn hart ook scheen,
Ik vond dat syne waard’ altyd by u verdween,
[p. 56]
’k Heb niet geluisterd na de stem der Hovelingen
Maar uwe lof gezien in ’t oog der Vreemdelingen.
’t Is dat verstand geweest, het is die geest alleen,
(840) Die hier aan elk zoo groot, en zo doordringend, scheen,
Die my deed hoopen dat voor u de weg zou baanen
Tot nutte weetenschap van schrand’r’ Europeaanen,
En de Verraêr aan wien ik heb die zorg vertrouwd,
Heeft op myn val de hoop van syn fortuin gebouwd!
(845) Door laage vleyery’ getracht na uwe gunsten,
En in plaats van aan u te wysen haare Kunsten,
De misdaên van Euroop’ aan uwe ziel getoond,
En misschien, in syn Land, de Vadermoord beloond!
ABDUL.
’k Beken ik had gedagt dat ik met goede reeden
(850) Misschien verschoonen kon ’t geen is gebeurd op heeden,
Maar myn hart is te vol, uw goedheid is te groot;
Ik werp myn noodlot neêr in myne Vaders schoot:
Het is genoeg voor my dat ik uw kon mishagen
Om geen de minste zorg te dragen voor myn dagen.
[p. 57]
(855) Maar God en syn Propheet weeten dat myne smart
Niet is dat ik verlies het leeven, maar uw hart!
En d’ allerwreedste dood zal my verdraaglyk schynen
Zo ik maar voor myn dood uw gramschap zie verdwynen,
Zo ik met deese troost na d’ eeuwigheid mag gaan,
(860) Dat Abduls lot u kost ten minsten eene traan!


SEVENDE TONEEL.

AGON. ABDUL. SINAN.

SINAN.
EEn Neêrlands Vloot, zo als men klaar ziet van de wallen,
Heeft aanstonds op de rheê de ankers laten vallen:
En ’t zy s’ een ander dreigd, of wel ons eigen kust,
Het is klaar dat sy is tot iets groots uitgerust.
(865) De ligte Schepen die de Oorlogs Vloot verzellen
Schynen door haar gedaant’ een landing te voorspellen,
De Vaandels die men ziet, de trom’len die men hoord,
Zyn teekens dat de Vloot een leeger heeft aan boord.
[
p. 58]
Zo ras voor wind en stroom de Scheepen veilig waren,
(870) Is van den Admiraal een boot na land gevaren,
Die voortgedreven door de stroom en roeyers hand
Twee Officieren heeft gebragt op Bantams strand,
En de boot met de welk sy zyn van ’t Schip gekomen
Heeft weder in hun plaats Steenwyk na boord genomen.
AGON.
(875) Steenwyk!
ABDUL, apart.
                          Ik ben gered!
SINAN.
                                                Verborgen in een huys
Op ’t strand, alleen bewoond door ’t allerslegts gespuys;
En buiten achterdogt, heeft hy op de geruchten
Van ’t geen hier is gebeurd, uw macht weeten t’ontvluchten.*
    Een van die Officiers wagt hier na uw gesprek
(880) En d’ ander is gebragt na Fathema’s vertrek,
Beide zyn sy gelast, ten minsten na hun zeggen,
By u en Fathema een boodschap af te leggen.
[p. 59]
AGON.
Het is genoeg Sinan: laat hy die na my wagt,
Ook werden na ’t vertrek van Fathema gebragt:
(885) Ik zal my zo aanstonds na de Princes begeeven.


AGTSTE TONEEL.

AGON. ABDUL.

AGON.
ZIe ’t vergift dat uw hand stort op uw Vaders leeven
ABDUL.
Myn hand! ’k had zo gehoopt dat Steenwyk hier gesteld
Aan uw de* waarheid had van myne last gemeld!
’k Ben zeeker dat in hem, gezogt door wreede pynen,
(890) Myn Onschuld, in haar glans, voor u had kunnen schynen.
Hy is op myn last na Batavia gegaan,
Maar my is onbekend wat hy daar heeft gedaan!
Ik was alleen bezorgd dat Hassan my zou laaten
Het geen uw goedheid my zou geeven van uw staaten,
[p. 60]
(895) ’k Heb Nederlands vriendschap daar toe alleen gezogt,
En ’k zie dat ik die heb maar al te duur gekogt!
Maar ’t koomd my zeer vreemd voor dat Steenwyk is verdweenen
Als zyn getuigenis het noodigst is gescheenen:
’t Schynd men heeft bang gemaakt of weg gejaagd die man;
(900) De eenigst’ die alhier de waarheid weeten kan
Of dat getoond Verbond, en door wien is gesloten,
Of is een harsenschim uit Hassans geest gesprooten?
Dog ’k stem toe dat ik ben Verrader van myn Land
Zo gy vind dat het is geteekend door myn hand!
(905) Maar ’t is waar Hassan heeft myn iever aangestooken
Ik ben in haastigheid te schielyk uitgebrooken,
En waar is de jongman die eer bezit en hart,
Die niet opvliegen zou op zulk een hoon en smart!
Die met koelheid zou zien dat men hem voor Verrader
(910) Uitkryte van het Ryk, van syn Huys, van syn Vader,
Ik heb ter zy gezet de eerbied, en verdiend
De straf, die ’k wagt, ’t zy van myn Rechter, of myn Vriend.
[p. 61]
AGON.
De tyd laat nu niet toe om met bedaarde zinnen
Het nodig onderzoek in deezen te beginnen:
(915) Kies een vertrek op ’t Hof, blyf daar, tot ik zal zien
Wat ’s Lands belang vereischt dat ik u moet gebiên.
Gardes, bewaar myn Soon, maar niet als Staatsgevangen.


NEGENDE TONEEL.

ABDUL.

ZO heb ik eindelyk verkregen myn verlangen!
Ik zal nu binnen kort, en misschien voor de nagt
(920) Wel zyn uit het gevaar daar Hassan my in bragt,
En tot een voorbeeld hier, voor die Abdul durft honen,
Het bloed van niemand, wie dat hy ook zy, verschonen:
Wraak! deugd der Vorsten! vul myn hart ter deezer uur!
En ban mêedogendheid, en eerbied en Natuur!

Continue
[
p. 62]

VIERDE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

AGON. FATHEMA. HASSAN.

AGON.
(925) NEen, Mevrouw, neen, gy zult uw schuilplaats niet verliesen,
En Agon zal veel eer het uitterste verkiesen
Als dat hier ooyt door hem verlaaten zy het pand,
Het welk syn stervend Vriend vertrouwd heeft aan syn hand
Maar, wat ik bidden mag wilt dog uw moed bedaaren!
(930) Gy zyt niet aan het hoofd van uwe Maccassaaren;
Een Vorst die veinsen kan, heeft dikwyls door de tyd,
Op ’t onverwagst gezien het geen syn hart verblyd.
FATHEMA.
Schoon myne razerny ten toppunt is gereesen,
Ik zal niet haastig zyn, ik zal gematigd weesen.
(935) Maar wee dat Volk, dat nu myn geduld zo veel vergd!
Dat myn langmoedigheid, myn haat zo bloedig tergd!
[p. 63]
’t Schuym van Europa zal Fathema wetten geeven!
’k Zou van Batavia afhanklyk kunnen leeven?
AGON.
Gy zyt nog vry, Mevrouw, en ver van dat geval;
(940) ’t Is nog niet zeeker wat men ons hier voorslaan zal:
En door wien, of voor wien, dees’ zaak ook is begonnen
Wy zyn nog niet gedreigd, en veel min overwonnen.
HASSAN.
Ik denk dat die Gezant zo voorzigtig zal zyn
Van niets te zeggen ’t geen hier ’t minste honend schyn’
(945) En dat Fathema niets uit syne mond zal hooren....
AGON.
Het is geen tyd om nu aan woorden zig te stooren:
Hassan hoe sterk ons magt, hoe groot uw moed ook zy,
De staat daar wy in zyn band alle hoovaardy.
Ik heb Batavia reeds meermaal hare kragten
(950) Zien zenden in het Oost tegen de sterkste magten,
En ’k heb altyd bespeurd, welk Vloot dat sy ook zond,
Dat d’ uitslag aan de keur van haare Veldheer stond:
[p. 64]
En zo sy tegen ons een van die had verkooren
Door wiens lafhartigheid Formosa ging verlooren,
(955) Zo ’t niet was St. Martin die hen hier komt gebiên
Gy zoud my zonder zorg en ongerustheid zien:
Maar ’k weet dat van die geen’ die in ons Indien varen
Niemand hem in Krygskund’* en moed kan evenaaren.
    Ik vrees hem nogtans niet, maar de Voorzigtigheid
(960) Vereischt maatregulen tegen syn kundigheid:
[* Aan Fathema.]
* Hy heeft zo wel na u als na my laten vragen,
’t Is best dat gy eerst hoord wat hy u zal voordragen,
’t Is nodig dat hy zie dat gy in Vryheid bent,
En, schoon in Bantams Hof, egter geen meester kendt;
(965) Dat men aan uw alhier geen wetten wil voorschryven,
En niet bevreest is u alleen te laten blyven:
’k Zal naderhand, by u, aanhoren syn gesprek,
En hem ’t verzogt gehoor geven in dit vertrek.
[** Aan Hassan.]
**Gy, draag zorg om de tyd ten nutte te besteeden
(970) Wat ook het Lot aan ons bereiden mag op heeden.



[p. 65]

TWEEDE TONEEL.

FATHEMA.

WAt ook het Lot voor my heden bereiden zal,
Ik zie niet dat ik heb te vreesen lager val.
Myn Vader heeft wel eer, door ’t staal van die Barbaren,
Verlooren op een dag duizenden Maccassaaren
(975) Syn schatten, Ryken, Vrouw! en ik, boven dat al
Nog myne Vader self in deeze droeve wal!
En haar laatdunkendheid durfd nog zig onderwinden
Om hier Fathema’s hand aan Abduls lot te binden!
Fortuin, gy hebt getoond uw magt over myn Land,
(980) Myn leven en myn hart zyn buiten uwe hand.


DERDE TONEEL.

FATHEMA. ST. MARTIN.

ST. MARTIN
MEt hoe veel lof men hoord Fathema’s schoonheid prysen,
Ik zie haar byzyn daar de waarheid van bewyzen,
[p. 66]
Ik zie dat Agon’s Hof bezit de grootste schat
Die Indiën in haar schoot, of ’t gansche Oost bevat.
(985) Batavia verlangd haar eerbied uw te toonen,
En met haar’ eigen hand Fathema’s hoofd te kroonen,
En haar Regeerings Raad zoekt aan Fathema’s hart
Zo veel als doenlyk is t’ afneemen alle smart;
Te doen vergeeten het gebeurd’ in vroeger tyden,
(990) En haar geluk en ’t ons’ te vesten* aan weêrzyden.
Myn last is dat ik dit op alle wys’ betracht;*
En ’k zal gelukkig zyn wanneer ik ’t heb volbracht.
FATHEMA.
De naam van St. Martin, en syn hoedanigheden,
Zyn hier niet min bekend, als syn beschaafde zeeden,
(995) En zo ik kon iets goeds wagten van Hollands kant
Sou ’t waarlyk moeten zyn door zulk een Afgezant;
En ’t beste middel om myn hart na haar te wenden
Was zeekerlyk, Myn Heer, om u alhier te zenden.
Maar hoe vergeetelheid tusschen ons kan bestaan,
(1000) Na ’t geen Batavia myn Huis heeft aangedaan,
[p. 67]
Welke Kroon op myn hoofd geplaatst door hare handen
Aan my vergoeden zal Celebes ryke Landen;
Is iets ’t geen ik verlang met veel nieuwsgierigheid
Te hooren uit een mond van zo veel kundigheid.
ST. MARTIN
(1005) Indien Fathema’s Huis gelyk in vroeger jaaren
Sat vreedig op den Throon van ’t Ryk der Maccassaaren,
Zo all’ de Ryken van Celebes, als voorheen,
Waaren onder een Hoofd, en in haar magt alleen,
Zo enig Vorst voor haar het zwaard bestond te trekken,
(1010) Of voor haar zaak in ’t Oost de minste onlust wekken;
Dan zou ’t vreemd kunnen zyn Fathema voor te slaan
Om het geringst gehucht aan Neêrland af te staan:
Maar nu het lot des Krygs de Ryken van die stranden
Heeft zedert zestien jaar gehecht in Neêrlands banden,
(1015) Dat zedert zestien jaar ’t Eyland geen’ and’re wet
Of Vorst, erkend, als die Batavia daar zet,
Schynd de Voorzigtigheid aan u een weg te wysen
Die geen welsprekendheid uw behoefd aan te prysen.
[p. 68]
    Batavia bied uw de Kroon van Boni aan
(1020) Mits gy het verdere Celebes af zult staan;
Door dien Batavia voor niemand heeft te vreesen,
Kan dit alleen een blyk van haare vriendschap weesen.
En voor dat Land, het welk aan uw is onbekend,
Dewyl gy, nog een kind, van daar gekomen bendt,
(1025) Van ’t welk d’ Inwoonder u misschien al heeft vergeeten,
Zal men een beeter Volk voor uw, en nader, weeten:
En wyl Fathema’s deugd verzieren zal een Throon
Is onse praal dat sy in ons nabuurschap woon,
En voor een muitziek Volk, en voor Barbaarse Landen,
(1030) Verkiese Java’s rust en Bantams stille stranden.
FATHEMA.
Wie is op Java’s kust die Vorst aan my zo vreemd,
Aan wien Batavia, voor my, syn Ryk afneemd?
ST. MARTIN
Haar hand is niet gewoon te neemen, maar te geeven:
En wyl Agon alhier ver van de Throon wil leeven,
(1035) Heeft haar besluit Abdul alhier tot Vorst benoemd,
Abdul door syn verstand in ’t Oost zo hoog beroemd:
[p. 69]
En Neerland zou aan uw dien Gemaal niet aanprysen
Zo ’t Oost een grooter Vorst voor u wist aan te wysen;
En als Fathema nu haar waar’ belangen kiest,
(1040) Wint sy door ’t Huw’lijk meer, als sy door ’t Lot verliest.
FATHEMA.
Wanneer voor sestien jaar, het Lot op my verbolgen,
My in myn kindsheid dwong myn Vader hier te volgen,
Ben ik geleerd Agon als Vader aan te zien,
En myn hand is voor hem dien Agon zal gebiên.
(1045) Ook is myn voorneem niet ooyt uit belang te trouwen
’k Laat die lafhartigheid aan Europeesche Vrouwen;
Ik zoek in ’t huwelyk een waare en duurb’re vreugd,
Die ’k twyffel dat men vind buiten syn Ega’s deugd.
En zo myn Vyanden myn Kroonen my benamen,
(1050) ’t Is niet aan my, ’t is aan het Lot, om zig te schamen:
Maar ik dagt niet, dat door de mond van St. Martin,
Myn ongeluk aan my verweeten zoude zyn,
Dat Koopliên uit het West ooyt zouden durven hoopen
Om door Fathema’s hand hun rust in ’t Oost te koopen,
[p. 70]
(1055) Dat haar’ vermeetelheid zo ver zou durven gaan,
Om Agon, in syn Hof, hun wetten voor te slaan!
’t Schynd dat sy ’t gansche Oost reeds aanzien als hun Slaven!
Daar zyn nog Vorsten vry in ’t Oost, en ook nog Braaven.
ST. MARTIN
’t Kan zeekerlyk voor my niet als zeer smert’lyk zyn
(1060) Dat ’t geen ik, voor uw best, raad’, u verwyten schyn’:
Maar die gy Koopliên noemd, wel ver van zig te schamen,
Draagen hun grootste roem, Mevrouw, op deese naamen;
Sy syn by ons de steun en kragt van ’t Vaderland,
En gy ziet Indiën hier af hangen van haar hand:
(1065) De Koning van Cochin gebragt onder haar’ wetten,
Heeft door een Koopmans hand syn Kroon op ’t hoofd zien zetten,
’t Welriekende Ceylon, de Slaaf van Portugal,
Heeft Koopmans Vaandelen gezien op Candi’s wal;
En welk het noodlot zy van die men hier noemd braaven,
(1070) Kan ’t Oost zien door ’t getal der Maccassaarsche Slaaven.
FATHEMA.
’t Verslaven van een Volk kan door het Lot geschiên:
Maar ’tgeen voor Hollands komst het Oost nooit had gezien,
[p. 71]
Zyn vrye liên die zig in Japan slaaven maaken
En om gewin haar God op Desima verzaaken.
ST. MARTIN
(1075) Ik zie het is vergeefs dat ik besteed myn vlydt,
’t Verzagten van uw hart zal ’t werk zyn van de tydt:
Batavia, ’t welk u hoopt in haar wal t’ ontvangen
Zal uw, beeter, dan ik, toonen uw waar’ belangen;
En Agon’s wysheid zal voorkomen al het kwaad
(1080) ’t Geen gy te dugten hebt van onbezonnen raad.


VIERDE TONEEL.

AGON. FATHEMA. ST. MARTIN.

ST. MARTIN
EEn zeegepralend Volk het welk’ op deeze stranden
Waar het zig nederzet, het Noodlot maakt der Landen,
Heeft met verwondering gehoord, dat Vreed’ en rust,
Door vreemde nieuwigheên, gevaar loopt op dees’ kust.
[p. 72]
(1085) Haar wysheid is gewoon d’ onlusten voor te komen,
En onrechtvaardigheên te hind’ren, of, te tomen:
En schoon Batavia zorgt voor gansch’ Indiens best,
Sy denkt om Java’s strand nog meer als om de rest.
’t Is buiten haare zorg hoe dat Agon wil leeven,
(1090) Maar haar raakt, wien Agon alhier tot Vorst wil geeven;
Sy wil dat ieder hier geniet ’t geen hem behoordt,
En dat men hier niet schend’ ’t recht van de eerstgeboort’.
AGON.
Is dat al ’t geen uw mond aan my heeft voor te dragen?
ST. MARTIN
Ik ben alhier niet om t’ andwoorden aan uw vraagen,
(1095) Maar om aan Bantams Hof t’ aankondigen de wet,
Welke Batavia voor Indiën heeft gezet.
Abdul is d’ oudste Soon, Abdul moet hier regeeren;
Zo ras Agon dit Ryk niet langer wil beheeren;
En wanneer gy dit punt zult hebben toegestaan
(1100) Zal ’k tot de verdr’ inhoud van myn last overgaan.
[p. 73]
AGON.
Wie heeft aan Nederland, of recht of macht, gegeeven,
Om Indiën na haar wet, en wille te doen leeven.
ST. MARTIN
De Overwinning, die nooyt eenig reeden geeft
Aan ’t overwonnen Volk, dat onder haar hand beeft.
(1105) Welk’ zee in Indien heeft niet daag’lyks door ons Vlooten
De roem van Nederland en haar Ryk zien vergrooten?
Welk Vorst, welk Oosters Land heeft hare macht wêerstaan,
Daar maar by moog’lykheid ons’ waap’nen konden gaan,
Van daar de Morgenstond vertoond haar eerste straalen,
(1110) Tot daar de Son in ’t West voor ’t oog schynd neêr te daalen!
Malacca, Cormandel, Ceylon en Malabaar,
Toneel van Neêrlands moed in ’t bloedigste gevaar!
Houtman, Koen, Matelief, onstervelyke naamen,
Heemskerk, van Goens door wien drie Ryken aan ons kwamen!
(1115) Uw glory heeft in ’t West uw Vaderland vereerd,
En Indiens Vorsten hier gehoorsaamheid geleerd;
    Zo dit te weinig is om Agon te vernoegen,
Men kan hier by nog meer verwonnen Landen voegen.
[p. 74]
Het fier Maccassar heeft getemd door onse magt,
(1120) De sleutels van het Oost in Neêrlands schoot gebragt,
En schoon Natuur in ’t Oost de specery laat bloeijen,
De Nagel op Ambon, de Noot op Banda, groeijen,
Het Oost bezit syn Noot, bezit syn Nagel niet,
Maar is met syne vrucht in Nederlands Gebiedt.
(1125) En wyl De Vlamings naam de Boeginees doed beeven,
En Cerams Kusten dwingd in onse wet te leeven;
Bearbeid van der Stel, met een weldoende hand,
Het koren en de most, op ’t allerwoeste strand:
Het Caapsche Voorgebergt, ’t geen durend zo veel eeuwen,
(1130) De woonplaats is geweest van tygers en van leeuwen,
Is uit de wildernis door syne geest geraakt,
En door syn’ nyverheid een weeld’rig land gemaakt;
En zo syn vlyt aldaar die van and’ren kan wekken,
Zal Neêrlands Africa haast aan de Keerkring strekken!
    (1135) Zie daar de wet en ’t recht waar op zig Neêrland grond,
En ’t antwoord dat gy hebt te wagten uit myn mond.
[p. 75]
AGON.
’t Prysen van groote Liên en hun hoedanigheeden
Is veel gemak’lyker als t’ antwoorden met reeden;
Maar die Batavia en haar Bedienden kend,
(1140) Die is reeds zedert lang aan zulk antwoord gewend.
Ik merk alleen dat gy voorzigtiglyk gezweegen
Hebt and’re daên, die ook hier naam hebben verkreegen:
Formosa’s schone Kust de prooy van een Chinees,
Die tweemaal uwe Vloot deed zidderen van vrees;
(1145) D’ onschuldige Cojet op Poelo-Ay gebannen,
Door ’t goddeloos vonnis van uwe groote mannen;
Mozambycq en Maccauw beleegerd tot drie maal,
En ieder keer tot schand’ van Neêrlands Generaal;
En schoon men niet heel klaar van Neêrlanders kan weten
(1150) Op welk’ voorwaarden sy in Japan zyn gezeeten,
Ik twijffel op wat wys’ men die zaak ook verbloem’
Of haar verblyf aldaar, kan strekken tot haar roem:
Op Java selv’ daar u de glory schynd t’ omringen,
Ontbreekt iets aan uw roem....
[p. 76]
ST. MARTIN
                                                  Dat is?
AGON.
                                                            Agon te dwingen.
ST. MARTIN
(1155) Hier toe is in myn Vloot alles alreë bereid,
En ’k ontvang door dit woord myn antwoord, en afscheid.
Mevrouw, ’k heb last u na Batavia te brengen
Indien Agon alhier dat aan u wil gehengen,
Wat ’s uw bevel aan my?
FATHEMA.
                                        Dat eêr Natuur vergâ,
(1160) Als ik door iemands last koom tot Batavia!


VYFDE TONEEL.

AGON. FATHEMA. HASSAN.

HASSAN.
DE Vyand als of hy ons antwoord wist te vooren
Maakt reeds bereidzelen om hier de Vreê te stooren,
[p. 77]
Men ziet by ieder schip de booten al op zy,
Gereed tot hare schand’ of onse slaaverny.
(1165) Op ’t allereerst gerugt by d’ Inlander vernomen,
Is hy van alle kant ten spoedigst’ aangekomen,
De vlammend Cris met goud en silver ingelegd,
Verlangd reeds in hun’ hand na ’t teken van ’t gevecht.
Ons leger door myn zorg tot by de stad genaderd,
(1170) Staat met den Burger reeds voor Bantams wal vergaderd;
De Hoofden, en ’t gemeen, een ieder, is vol moed,
En alles aêmd op ’t strand de schrik, de dood, en ’t bloed
AGON.
Wel aan, het is dan tyd my aan haar hoofd te zetten;
En met haar, en met u, de landing te beletten:
(1175) Wy hebben boven haar ’t getal, misschien de moed,
Maar ’t is niet het getal dat overwinnen doed.
Hassan, zoek in krygstucht Europa t’ eevenaaren
Bewaar uw volk voor drift veel meer als voor gevaaren.
Denk dat gy vechten gaat, en voor uw eigen zaak,
(1180) En voor het gansche Oost, en voor Fathema’s wraak,
[p. 78]
En om door dapperheid uw Vaders Ryk te erven,
Of om, op ’t strand met my, ten minsten vry, te sterven!
    Ik denk dat gy nog hier te zeggen hebt een woord,
Het geen niet nodig is dat uwe Vader hoord.


SESDE TONEEL.

FATHEMA. HASSAN.

HASSAN.
(1185) MEvrouw, het lot is dan zo gunstig aan myn wenschen
Dat Agon selv’ niet meer bevreest is voor die menschen,
Die in haar trotsheid en ondraagelyke taal
Gelyk in gierigheid, kennen nog maat nog paal!
    Ik dagt dat dit by u ook vreugde zoude wekken,
(1190) Maar ’k zie uw minlyk oog door vogtigheid bedekken,
Fathema! ’k zie gy schreyd! spreek, is het die Barbaar
Die u beleedigd heeft? of is ’t vrees voor gevaar?
Maar neen, Fathema’s hart is niet gewoon te vreesen,
Wee hem, die van uw leed ooyt durft de oorzaak weesen!
[p. 79]
FATHEMA.
(1195) Hassan, ik vrees voor my, nog ramp nog ongeluk;
Denk niet dat ooyt myn hart voor ’t noodlot schrik of buk:
Maar ’k ys voor het gevaar waar in g’ u gaat begeeven,
Myn ziel is al te veel verbonden aan uw leeven
Om niet te schrikken voor ’t gevegt, het geen uw hand
(1200) Gaat zoeken, voor uw roem, en voor uw Vaderland!
Denk dat myn hart u heeft, boven ’t heel Oost, verkoren,
En zo ik u verlies, dat ’k alles heb verloren!
    Maar neen, Hassan, ik voel ik heb alreeds berouw
Dat ik uw heb getoond dees zwakheid van een Vrouw:
(1205) Gaat daar de eer u roept, myn hart durft u vermaanen,
Om uwe plicht te doen, in weerwil van myn traanen!
HASSAN.
Wat ook in dit gevecht my overkomen mag
Ik denk dat ik beleef myn glory-rykste dag!
Wie zou Hassans geluk op heden niet benyden,
(1210) Die voor syn Vaderland, voor eer, voor u, gaat stryden!
Die zo hy leefd, alhier aan Fathema behaagd,
En door Fathema’s mond zal, stervend, zyn beklaagd!
[p. 80]
Maar zo ’er is een ramp die Hassan kan doen beeven,
Of hem de minste vrees inboezemd voor syn leeven,
(1215) Is het alleen het Lot het geen Fathema wagt,
Zo d’ overwinning hier zig voegd by Neêrlands magt,
En dat Batavia mogt zien, in hare wallen
Het edelst bloed van ’t Oost voor haare hoogmoed vallen!
FATHEMA.
De zee, door een Orcaan verheven hemel-hoog,
(1220) Zal gansch Borneo eer ontrukken aan het oog.
Het Campher-ryk gebergt’ met zig in d’ afgrond woelen,
En Sincapoera’s Straat Celebes kust bespoelen,
Eer dat myn hart syn haat voor Nederland verliest!
Of dat Fathema ooyt een and’ren man verkiest!
    (1225) En zo een teed’re zorg voor my en myn belangen,
Tot midden in den Stryd, uw hart nog kan omvangen;
Zo gy in ’t heetst gevaar, nog aan Fathema denkt,
En vreest dat eenig ramp ooyt hare glory krenkt,
Vertrek gerust, Hassan, uw hart kan zig vertrouwen
(1230) Op d’ onverschrokken moed der Maccassaarsche Vrouwen!
Wat ook haar overkoomd, of hoe het Noodlot woed’,
Haar Cris draagd altyd zorg voor d’ eere van haar bloed!

Continue
[
p. 81]

VYFDE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

FATHEMA.

FATHEMA.
NEen Hassan, Fathema zal nimmer ondervinden
Dat my Batavia in keetenen zal binden,
(1235) Of haar Barbaarsche Raad my immermeer zal zien.
Wagten na haar besluit, buygen voor haar gebiên.
Het Oost ’t geen in myn Huis gekend heeft zo veel Thronen
Zal aan Fathema nooit een laagheid zien betonen.
En zo des Hemels wil, en ’t Goddelyk Besluit,
(1240) Op ’t onherroepelykst tegen myn Huys geuit,
De laatste druppel bloed wil uit myn boesem haalen,
Fathema zal ten minst met eer ten grave daalen!
Ten grave! wie belooft aan Fathema dat lot!
Wie weet, of niet haar romp, tot Nederlanders spot,
[p. 82]
(1245) Onwaardiglyk ontbloot, gesleept langs deeze stranden,
Het lot zal vinden van haar Moeders ingewanden!
En dit is ’t geen alhier, in hare jeugd, verwacht
De laatste, uit een Bloed in ’t Oost zo hoog geacht,
En die om hare wieg zag blinken veel meer Kroonen
(1250) Als ’t bloeijend’ Asien op iemands hoofd kan toonen!
    Zwyg, myne tranen, zwyg, ’t is tyd dat gy verdwynd,
Dat wraak, dat bitt’re haat, alleen voor my verschynd.
Batavia! die weêr, misschien, u gaat verblyden,
De Hemel geev’ aan u, ’t geen gy my hebt doen lyden!
(1255) ô Moorders van myn Huys, en Rovers van myn goed,
Dat uw kroost voor myn oog verstikk’ in ’t Ouders bloed!
Dat d’ Ouders mogen zien, in hunne laatste uuren
De kop der zuigeling verpletterd aan de muuren!
Dat het Oost te gelyk op uw wal mag zien staan,
(1260) D’ Arabiêr, Cingalees, en trouwloos Ternataan!
Of, op dat uwe schand’ in eeuwigheid mag weesen,
Dat uw verwoesting zy ’t werk der laffe Chineesen!
[p. 83]
    Maar ’t donderend gedruis dat men gestadig hoord,
Toond dat het strand nog niet verzadigd is van moord:
(1265) Ibrahims ouderdom schynd hem te doen vergeeten,
Hoe veel belang ik heb den staat der stryd te weeten.


TWEEDE TONEEL.

FATHEMA. IBRAHIM.

FATHEMA.
IMan, gy koomt weêrom? wat brengd gy my voor troost
Voor Bantam, Fathema, Agon, en ’t gansche Oost?
IBRAHIM
Zo ras ik op het hoogst van de muur ben gekomen,
(1270) Heb ik aan alle kant beweegingen vernomen:
De zee, de vloot, de wal, het strand, en alles leefd,
Wyl d’ Engel van de Dood boven de hoofden zweefd.
’k Zie ’t leger in de boots langzaam na d’ oever trekken,
Daar ’t geschut van de Vloot de landing zoekt te dekken,
[p. 84]
(1275) Haar Vaandelen om hoog, uitwaaijend’ in de lucht,
Tonen de teekenen waar onder Indien zucht.
Men ziet in ’t middelpunt de stille Europeanen,
En aan weêrzy van haar de schreeuwend’* Indianen;
Lafharte slaven, die,* geleid door Nederland,
(1280) Europa’s keetenen sleepen op Java’s strand!
De fiere Battaillons, verdeeld in Neêrlands booten,
Springen vol moed aan Land, en zyn aanstons geslooten,
En ’t rollend vuur, dat aan de rechterhand begindt,
Spreyd de dood voor zig uit, wyl ’t Battaillon grond wint.
(1285) Het goud, waar meede wy ons waapenen bezetten,
Wykt voor Europa’s lood en staale Bajonnetten!
Het goud is voor die geen die ’t yzer best regeerd,
En ’t yzer van Euroop’ heeft Indien overheerd.*
Wat d’ Inlander zig mag van moed en tal beloven,
(1290) De Krygskund’ van Euroop’ gaat d’ onze ver te boven;
En ’k vrees, dat Agon weêr ziet in het grootst gevaar,
De Scepter, die syn moed, hem gaf voor vyftig jaar.
[p. 85]
FATHEMA.
Wat doed Hassan?
IBRAHIM
                              Hassan, aan’t hoofd van syn Javaanen,
Is d’ enigst’ die het spits bied aan d’ Europeanen:
(1295) En ’t zy dat hy aantast’, of wel, doê teegenweer,
D’ Aigret van syn Tulband blyft op de weg van d’ Eer.
Syn arm werpt in het stof de Maccassaarsche benden,
Die buiten Nederland, geen overwinnaar kenden,
D’ Ambonees wenscht te zyn op ’t Nagelryke strand,
(1300) De Timorees ontvlucht, tot in de zee, syn hand!
    Agon voeld d’ ouderdom, en dat ons laatste jaaren
Gemaakt zyn voor de rust, en niet voor krygsgevaaren;
Men ziet syn oog, syn geest, syn hart, syn moed, die leefd,
Maar men ziet ook de Cris die in syn handen beefd.
    (1305) Sinan keerd ’s Vyands staal met zorg voor Agon’s leven,
Gereed all’ ogenblik ’t syne daar voor te geven.
[p. 86]
FATHEMA.
Hassan, ik koom! ’t is tyd dat ik my by u voeg,
Wat wil men? dat zig hier Fathema vergenoeg’
Om Bantam’s ongeluk, en ’t hare te beklaagen,
(1310) Wyl gy zyt blootgesteld aan ’t Noodlots felste slaagen!
Neen, neen! ’k wil aan uw zy met de Cris in de hand,
Vechten voor uw behoud en voor uw Vaderland;
Uw dapperheid, en die van Agon, eevenaaren,
De vrouwen van myn Land weeten van geen gevaaren!
(1315) Myn Moeder heeft wel eêr, in diergelyke nood,
Verkreegen op ons strand, een glory-ryke dood;
Zo ’k van myn Ouders heb geen Ryken mogen erven,
Ik heb van haar geleerd om zonder vrees te sterven!
’k Wil tonen dat ik ben van ’t Maccassaarsche bloed,
(1320) En dat Europa schrikk’ en beeve voor myn moed!
Kom Iman, ’t is geen tyd om langer hier te spreeken,
Ik wil myn Ouders dood, ik wil gansch Indien, wreeken!
Hoe ver het leger ook mag weesen van de wal,
’k Ben zeeker dat myn hart Hassan wel vinden zal!
[p. 87]
IBRAHIM
(1325) Camoeni, die na my is op de wal gebleeven,
En die ik komen zie, zal tyding kunnen geeven,
Wat daar na myn vertrek meer voorgevallen is.
FATHEMA.
Helaas! haar weesen toond de droefste ontsteltenis!


DERDE TONEEL.

CAMOENI. FATHEMA. IBRAHIM.

FATHEMA.
ACh, ik kan in uw oog en in uw traanen leesen,
(1330) Het geen Fathema’s hart voor Hassan heeft te vreesen!
CAMOENI.
Hassan leeft, Hassan stryd: Agon is zwaar gewond.
Verwagt het gruwelykst verhaal uit myne mond!
Ons leger van het strand tot aan de muur gedreeven,
Scheen op ’t gezicht der Stad, te krygen een nieuw leeven,
[p. 88]
(1335) Sy zien haar Vrouwen en haar kind’ren, op de wal,
Aanroepen met gehuil den Meester van ’t Heel-al;
De wanhoop geeft haar moed, en dubblende haar krachten
Deed na het Strand te rug deinzen Europa’s machten,
Als schielyk by de Poort zig heft een groot gerucht,
(1340) ’t Welk duizend Stemmen doen weergalmen in de lucht,
Men roept Abdul is daar, Abdul koomt zig vertonen,
Om in het Neêrlands bloed syn misdaad te verschonen!
Agon, die eerst syn komst, niet zonder reden, schroomt,
Is Vader, en meend ook dat Abdul helpen koomt:
(1345) Hy toond hem Hassan aan, hy zegt, ziet uwen Broeder,
En weest, gelyk als hy, uw Huys en Vaders hoeder!

’t Ontsnapt gedrocht spoeyd aan, en eer hy iets antwoord,
Is door syn Helsche hand syn Vader reeds vermoord!
Gaat, zegd hy, daar Hassan ook binnen kort zal woonen,
(1350) En leer om Hassan my tot voorbeeld aan te toonen!
Hy beeft nogtans op ’t zien van syn Vaders kwetzuur,
En God, die hem verlaat, laat hem nog de Natuur:
De wroeging van ’t Gemoed verslapt alreeds de handen,
En in’t vertwyffeld oog schynd reeds Gods wraak te branden,
[p. 89]
(1355) Een ieder is verstomd, daar ryst een stilt’ rondsom,
En Neêrlands Grenadiers wenden haar oogen om;
Die mannen, die de zee, ’t vuur, de dood, daag’lyks tergen,
By beiren opgevoed in ’t Noordens woeste bergen,
Die mannen yzen zelfs van zulk een gruweldaad!
(1360) En ’t is of haare woed’ een ogenblik stil staat.
Sinan, wiens eerste zorg is Agon t’ onderschragen,
Neemd die tyd om Agon in de stad te doen dragen:
En de Javaan verwoed, tot dekking van syn Heer,
Werpt zig de borst voor uit, in Neêrlands moord-geweer:
(1365) De wanorder en schrik spreid zig in ons geleeden,
En Hassan ziet zig ras met syn volk afgesneeden!
Hy wykt, maar stap voor stap, schoon stadiglyk gestoord,
En moet nu reeds al zyn tot digt by de Landpoort.
FATHEMA.
ô God, zyn ’er by u dan zekere geslachten,
(1370) Tegen welk’ uwe toorn zig nimmer kan verzachten!
Of hebt gy ’t Aardryk, met haar’ Schepzels zonder tal,
Overgegeeven aan een blind en woest geval!
[p. 90]
Waar is uw wysheid, zo de allersnoodste menschen
Altyd in zeegepraal, genieten hare wenschen!
(1375) Wat toevlugt is op Aard’ voor ’t onderdrukte hart,
Zo de Rechtvaardige beproeft de grootste smart!
Waar toe diend Agon nu die wolke van getuigen,
Dat syn Hand nimmermeer het Recht alhier deed buigen?
Dat hy ’t goud van syn schat, de luyster van syn Throon,
(1380) Deed dienen tot de Deugds, en tot de Godvruchts, loon!
IBRAHIM
Mevrouw, ’t is niet aan ons Gods wysheid te bepalen,
Nog uit het geen wy zien, haar’ reedenen te haalen:
Zoo gy dikwyls op Aard’ vertrappen ziet de deugd,
En d’ Onrechtvaardige verzadigd in de vreugd;
(1385) Vertrouw u op de zorg van ’t eeuwig Opperweesen,
Is alles nu niet wel, alles zal eens wel weesen.
FATHEMA.
De misdaad onderwyl gaat op de Aarde voort,
Verdrukt d’ onnozele, begunstigd Vadermoord!
[p. 91]
De deugdzaam’ Agons bloed bevogtigd Java’s Stranden,
(1390) Wyl ’t geweld syn Paleys en Bantam gaat verbranden!
    Maar neen, ’t is nog geen tyd dat men voor Bantam beeft,
Wyl Hassans hand nog stryd, wyl Hassans hart nog leeft
’t Maleysche bloed is niet gewoon ligt te bezwyken,
Nog het gevaar, alleen om ’t leven, te ontwyken;
(1395) De Vyand kent Hassan nog niet, en syne moed
Neemd weêr maatregulen ten koste van haar bloed!
Agon selv’, schoon gekwetst, Agon is nog te vreesen,
En kan nog door syn raad aan Bantam nuttig weesen.
CAMOENI.
Ik heb Agon gezien, Agon is buiten staat
(1400) Om hier te kunnen zyn van nut met daad of raad:
Syn ziel all’ ogenblik schynd ’t lighaam te begeeven,
Agon verwagt de dood, maar wagt die zonder beeven;
Schoon men de bleekste kleur op ’t aangezicht ziet staan,
De stille rust van ’t hart, en d’ oogen, toonen aan
(1405) Dat Godvrucht en de Deugd by ’t einde van het leeven
Meer troost, als al het goud van Indien, kunnen geeven!
[p. 92]
    Maar wat zoekt Sadi hier? wat maakt hem zo verbaast?
Of brengd hem herwaarts aan met zulken snelle haast?


VIERDE TONEEL.

CAMOENI. FATHEMA. IBRAHIM. SADI.

SADI.
HAssan door de Vyand na de Landpoort gedreeven,
(1410) Heeft in de grootste spoed dees’ letteren geschreeven.
    Mevrouw, zo gy d’ inhoud van deese brief verkiest,
Is ’t nodig dat gy hier geen ogenblik verliest.
FATHEMA, leest.
Fathema, volg Sadi, door my daar toe verkoren,
Alles is hier voor ons, behalven d’ Eer, verloren!

(1415) Kom aan, wys my de weg: in dese bitt’re nood
Het geen ik ’t minste vrees, Hassan, is myne dood!



[p. 93]

VYFDE TONEEL.

IBRAHIM.

ZO schielyk vallen dan, ô Hemel, uwe slagen!
Wie dacht als ’t morgenlicht heeden begon te dagen,
Als d’ eerste Sonne-straal op onse kimmen scheen,
(1420) Dat Agon en syn macht nog voor de nagt verdween!
Goede Voorzienigheid! ô Wysheid hoog verheeven!
Welk ons die blindheid van ’t toekomend’ hebt gegeeven,
Op dat een ieder hier, vervull’, terwyl hy leeft,
De Kring, die uwe hand voor hem getrokken heeft,
(1425) Hier door is aan de mensch, in alle noodlots Staaten
Tot midden in de vrees, ten minsten hoop gelaaten;
Hoop, die als alle troost voor ’t Sterv’lings oog verdwynd,
Altyd van verr’ aan ’t hart nog flikkerend’ verschynd!
En wie zou zonder dat verdragen d’ ongelukken
(1430) Waar onder uwe hand den mensch doed nederbukken!*
Zo de benauwde ziel, op uw Goedheid gevest,
Niet hoopte, dat al ’t geen Gy doed, is voor ons best!
[p. 94]
    Wat ysselyk gekerm! is de Stad reeds genomen?
Helaas! het is Agon, dien men van ver ziet komen!
(1435) Ik hoor de stem van ’t Volk, ik hoor haar droef geklag;
Syn komst in syn Paleys, altyd, tot deezen dag,
Verzeld door ’t bly geroep van juicchend’ onderdaanen,
Is nu vooruit gegaan door haar opregte traanen!


SESDE TONEEL.

IBRAHIM. AGON. SINAN.

IBRAHIM
O Glory van het Oost! ô Vorst na ieders Wensch!
(1440) Altyd de toevlucht van elk ongelukkig mensch;
Die nooyt als tot het goed’ hebt gebruikt uw vermogen;
ô Agon! in welk’ staat beschouwen u myn oogen!
AGON.
Gy ziet dat ik het lot der menschlykheid beërf
En wyl ik heb geleefd, is ’t billyk dat ik sterf:
[p. 95]
(1445) Gelukkig, dat ik voel, hoe dat, in alle Staaten,
Die zonder misdaad leeft, kan ’t licht gerust verlaaten:
Ik wenschte dat myn dood kwam van een and’re hand,
Maar Gods raad en syn weg zyn boven ons verstand.
Is Fathema nog hier?
IBRAHIM
                                  Hassan heeft haar geschreeven
(1450) Om op het spoedigste zig by hem te begeeven.
AGON, AAN SINAN.
Hebt gy antwoord gehad?
SINAN.
                                        ’k Heb van dezelve man
Die ik had op uw last gezonden aan Hassan,
Gehoord, dat uwe Soon, schoon tegen syn genoegen,
Zig nogtans na uw wil, en welbehaag zal voegen,
(1455) En in Tartassa’s wal, en door ’t geheele Oost,
In d’ allerbloedigst’ wraak, zal zoeken syne troost,
    Zo ras Fathema maar by hem zal zyn gekomen,
Zal, hoewel met gevaar, d’ aftocht zyn ondernomen.
[p. 96]
AGON.
Sinan, wyl Agons lot, en ’t eeuwige Besluit
(1460) Niet toelaat dat Hassan syns Vaders oogen sluit,
Breng over aan myn Soon ten minst’ de laaste woorden
Die Ibrahim en gy uit myne mond aanhoorden.
Zeg hem, dat ik, als hy, ben vluchtende geweest;
Maar dan nog evenwel, by myn Vyand gevreest;
(1465) Dat hy, gelyk als ik, weer tot den Throon verheeven,
Het voorbeeld volgen durv’ dat ik hem heb gegeeven;
Dat ik alleen in ’t Oost altyd heb vry geleefd,
En voor Batavia, en haar Raad, nooyt gebeefd;
Die Raad, die dartig jaar inspannend’ haare zinnen,
(1470) My door een Vadermoord alleen kond’ overwinnen!
Zeg hem, dat Abduls macht alreeds staat op haar val,
En dat syn’ eerste straf van Neêrland komen zal,
Dat haar veragting ’t eerst’ zal zyn, dat hem zal toonen
Hoe Hemel en hoe Aard’ de Vadermoorders lonen!
(1475) Dat Nederlands Gebied misschien niet lang van duur,
En reeds een ander Volk ... wie stoord myn laaste uur?
[p. 97]
Welk’ schreyend Vrouw koomt hier zo schielyk ingeloopen?
’t Is Camoeni! ô God, ik heb niets meer te hoopen!


SEVENDE TONEEL.

IBRAHIM. AGON. SINAN. CAMOENI.

AGON.
Camoeni, waar ’s Hassan?
CAMOENI.
                                              ô schrikkelyke slag
(1480) ô Hemel! hoe veel ramp verzameld deeze dag!
Na dat wy onse weg van hier hadden genomen,
En met Sadi tot aan de wal waren gekomen,
Brengd ons een donk’re gang tot in de drooge gracht,
Alwaar Sadi ons zegt dat Hassan na ons wacht,
(1485) Fathema spoeyd haar gang, en met verhaaste schreeden
Weêr uit de duisternis tot in het licht getreeden
Is ’t eerst, het geen het licht voor ons oog schynen doed
Hassan, verraên, vermoord, en zwemmend’ in syn bloed!
[p. 98]
Ik schreeuw! Fathema zwygd: men merkt alleen haar ogen
(1490) Dan woedend zien om hoog, dan na Hassan gebogen:
Steenwyk treed na haar toe, die stoute Europeaan
Is d’ eenigst die syn hand aan Fathema durft slaan!
Haar Cris is in syn hart, snel als Gods blixemstraalen
Zomtyds op ’t schuldig hoofd der sterv’ling nederdaalen
(1495) En ’t zelve moordgeweer, gedreven door haar moed;
Brengd in haar borst het staal, besmet met Hollands bloed!
Hassan ik heb ten minst, zegd sy, uw dood gewrooken,
En hem gestraft die hier de tweedracht heeft ontstooken,
Myn stervend’ hartzeer is dat ik dees’ giftig dolk

(1500) Niet heb geduwd in ’t hart van ’t gansche Neêrlands Volk!
Men ziets’ in ’t vallen zelv’ haar Cris na ’t Oosten neigen,
En ’t stervend oog schynd nog Batavia te dreigen!
AGON.
ô Hassan! Fathêma myn Dogter! ô myn Soon
Uw bloed, een Vadermoord geeft Abdul dan myn Throon!
(1505) ô Beide hier op Aard’ myn waardst’ en laaste panden,
Ik ben nu los gemaakt van alle Aardsche banden!
[p. 99]
Fathema, Indiens Kust verdiend’ uw deugden niet;
Nog Java om te staan onder Hassans gebiedt!
De Deugd en Dapperheid zyn uit het Oost gebannen,
(1510) En ’k laat het laffe Oost ten prooy aan syn Tyrannen!

                                                                Hy Sterft.

Continue
[
p. 100]

NARICHT.

MEn heeft gemeend tot meerder verstaanbaarheid hier te moeten doen aanmerken
    1. Dat by de opening van het derde Bedryf Agon gezeeten is op een Throon drie of vier trappen verheven, hebbende aan syn regterhand naast den Throon staan Sinan, en aan de linkerhand de Iman Ibrahim met de Alcoran in de beide handen voor de borst: dat voor Sinan eenigzins regts af zit Abdul op een armstoel, en op gelyke wys Hassan links af voor Ibrahim. Dat voor Abdul en Hassan, aan weêrkant voor ieder, langs het Toneel zitten ses Javaansche Grooten. Dat het midden van het Toneel voor de Throon is bezet met drie tafels, die ter rechter en linker zyde elk met een tapyt bekleed en boven op ieder een kussen waar op een Kroon en Scepter legd. Dat de middelste tafel ook bekleed en met een kussen voorzien is, waar op de Iman de Alcoran open legt terwyl Agon deze woorden zegt, Iman leg daar het boek, &c. Dat de beide Princen opstaan en zig elk by een van de tafels aan haar zyde vervoegen wanneer Agon zegt, Treed nader myne Soons, &c.
    2. Dat Abdul wanneer hy zegd, En ik zal eerst.., syne Cris wil uittrekken en reeds half uit heeft, wanneer Sinan die dit ziet syn Cris schielyk uittrekt en boven ’t hart van Abdul houd met die woorden, hou op! dat de twaalf Javanen in dit oogenblik ook opstaande haare Crissen uittrekken en om hoog houden met de oogen op Agon, die ter zelver tyd, bevreest voor Abdul, uitroept, Sinan het is myn Soon! Hassan slaat de hand aan de Cris, maar blyft stil staan zonder die uit te trekken. Een verstandige Leeser begrypt ligt dat het natuurlyke in deezen afhangd van de levendigheid van alle die beweegingen te gelyk: als meede dat na ’t vertrek van de Javanen Agon afklimd van de Throon: die weder weg genomen word tusschen ’t derde en vierde Bedryf.
    3. Dat geduurende de alleenspraak van Fathema in het tweede Toneel van het vierde Bedryf twee armstoelen werden gezet, om dat het derde Toneel zittende doorgaat. Saint Martin die aan de linker hand zit, staat op zo als hy de woorden zegd, En Agon’s wysheid zal, &c., terwyl Agon alsdan aan de rechterhand aankoomt en blyft: en dus Fathema gedurende het vierde Toneel in ’t midden staat, en na ’t vertrek van Saint Martin en de inkomst van Hassan blyft.
    4. Dat Agon in het vyfde* Bedryf dodelyk gekwetst inkomende gedurende de twee laatste Toneelen gezeeten is.

Continue

Tekstkritiek

Op p. 99 staat een lijst errata; deze is gevolgd. In de laatste alinea van het Naricht (p. 100) staat dat Agon in het derde bedrijf dodelijk gekwetst is; dit moet natuurlijk het vijfde zijn. Vóór vs. 708 is in het ex. UBL 1203 C 17 : 3 met de pen de regie-aanduiding “Apart” toegevoegd. Verder zijn enkele evidente interpunctie- en spellingsproblemen opgelost. Al deze afwijkingen van het origineel zijn gemarkeerd met een asterisk.