Jacob Osdorp de Hase: De Vrijheydt, vaderlands opera in drie deelen.
Eerste deel 1786, tweede en derde deel 1787.
Manuscript, UBL LTK 2315
Uitgegeven door Julia Duijvekam.
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Ceneton041215Ursicula
In deze editie is het gebruik van hoofdletters enigszins genormaliseerd.
Continue
[
fol. 1r]

De Vrijheydt

Vaderlands Opera,

In drie Deelen,

                    De Vrijheyd Belaagd:
                    De Vrijheyd Bestormd:
                    De Vrijheyd Triumpheerd:

Door

I:O:D:H:

Zeelandus



[fol. 1v: blanco]
[fol. 2r]

Opdragt aen den Vrijheyd
Lievende Patriot

Onslangs een bundeltje Patriotze Liederen leezende vond ik die vol vuur, en welmeenenden IJver, in Overweging nemende de Gebeurteniszen welke en kort Geleden, en nog dagelyks Geschieden, dagt ik of die niet wel stof zouden verschaffen om die in de smaak van een Opera te brengen: Dan de musiek niet kundig verkoos ik daer toe de wysen van eenige bekende Gezangen te neemen, in hoe verre dit mij gelukt is laat ik de Bescheijdentheyd over. Ter wegneming van alle verkeerde Explicatien betuyg ik:
Als een waare patriot de soevereynen van [fol. 2v] ons Nederland de hoogste veneratie toe te draagen: zyn Hoogheyd te Erkennen voor den Eersten Staatsdienaar, en de wettige Stadthouder, zoo min Laage schentaal aan die vorst, als aan Haar Hoog mogende te kunnen dulden, zie daar in Weijnig Woorden myne Hartetaal:
Ik bedoel in de Hoofdperssonagie door Heerzucht geen Bysonder Perzoon, maar schilder in zijn character de Heerzugtige Aristrocratie, die bekend staat voor Eijge Baatzoekende Tyran:
Ik heb dit stuk in drie deelen verdeeld zynde alles Eijge vinding ik beken het zwak te hebben in myn digtluijmtjes niet lang nagel te byten, of te Practiseeren, maar stel myne invallen los weg op t Papier, En het zal mogelijk [het gevolg van] die Eijgezinnige Lossigheyd [zijn]* dat ik veel zondige tegen de Taalkunde:
[fol. 3r]
Gaave den Hemel dat mijn Triumph der vrijheyd die ik in myn derde stukje alleen tot de Oproeren bepaal, zoo algemeen waare geweest, dat geen donderend metaal uyt vreemde gewesten die in Eeuwigheyt had kunnen vernielen En waare die Pooging door List gesmeet en door Verraadt uyt gevoerd mislukt mijn Zeeuwsche IJver had sterker vreugde vuur ontstooken:
Reeds was dit stukje ter beschaving in kundige Handen Overgegeven, Reeds was ik met een drukker eens, doe de lugt betrok, en mijne Oogen de geknevelde leere naarsgaten (om Broer Cornelis accent te gebruyken) voor bij mijn Wooning voorzien met wapenen van geweld zag marcheeren: ik beken patriot, dat ik met tranen tegen mijn Huysgezin uytriep ,, daar geeft de waare staatkundige vryheyd de geest, daar gaan de B..... van ons land:
[fol. 3v]
maar Basta laaten wij elk maar op het italjaans bidden
Dio mi guardi por della Gatta
Chi dinanzi mi lecco, E dietro mi gratta.
Zelandus:



[fol. 4r]
Toe gewijd Aan de Vrijheijd
U! Lieve Vrijheyd U! u wij ik mijne Zangen:
Voor u span ik mijn snaar: Schoon mijne laage Lier
Daar gij thans word belaagt, met Treur gewaadt omhangen;
Gij woondt dog in het Hart van Elken Batavier:

(5) Ja Bato’s kroost! dat nooyt de Vrije nek zal bukken,
Zoo Lang ’t voorsienend Oog, u in zijn Gunst bewaakt,
Dat, Schoon de Heersucht t’ Zwaart in t lillend hart wilt drukken
Die Poging wederstreeft, en Helsche Breydel wraakt:

[fol. 4v]
Staat pal gelijk een Rots, in t Barnen van de Baaren:
(10) Al woedt de Helvorst zelv, met zijn gevloekte schaar:
Gods Almacht vrijheyds stoet ontrukt de gevaaren,
Buk nooyt den vrijen Nek voor de Geweldenaar:

Uw Vrijheyd word Belaagd, O Braave Batavieren!
Haar Throon schud reeds: Haar val is al Bereijdt:
(15) Vervloekte Aterling! Zoud gij dan zegevieren:
Neen Vlucht van Bato’s Erf, uw val is reeds bereyd:

[fol. 5r]
S Lands Vaderen Waaken: Ja die Trouwe Palinuuren
Behouden Vrijheyd in het vervoorzienend Oog,
S’ Omheynen Neerlands Thuyn, als met metaale muuren
(20) Zij zorgen voor ons Heyl, wat ook de vijand Poog:

Vaar dierbre Vadren Voort! voor u doe ik mijn zuchten,
Daar Gij mijn Vrijheyd schraagt, na t Ongenaakbaar licht.
Met Ziels gebeden, uyt myn vrijen Boezem vluchten:
Leer, Leer den Aterling, door Themis zijne Plicht.

[fol. 5v]
(25) Reeds hebt G’O! Vadren het muijtziek Rot bedwongen
Reeds zwaaijde Themis, Haare strenge Geesel zweep
Dan d Eerste Oorspronk is het wrekend zwaart ontsprongen,
En geeft door Addergal, de vrijheyd Neep, op Neep:

Dan dan den Batavier met dubble zorg de gangen
(30) Van t Heylloos monster en zyn Benden gade slaat
En Offere zijn Zucht met myne Laage Zangen
Of stort met zyn Bloedt voor Neerlands Veege staat.
Continue
[
fol. 6r]
De Vrijheijd Belaagd in drie Bedrijven:
                Vertoonders
Heerzucht, in de gedaante van een Vorst in een Trotsche Houding, hebbende in de Rechte Hand een Bloodt Zwaardt, en in de Linker een bundel Papieren, waarop staat Privilegien, Wetten, en Constumen voort meergedeelte verscheurt:
Nijdt: in een vermagerde afschuwelyke, vroulyke gedaante om haar Hooft hals en Walgelyke Borsten kruijpen Slangen en Adders.
List, in een vroulyke gedaante met een verlokkend gelaat
Geweld: in een Robuste Mans gedaante hebbende in de Rechterhand eenige Kluysters, en in de Linker Toom en Gebit:
Oproer: in een Vrous gedaante hebbende in de Rechtehand een Brandende Toorts, en in de Linker een gevulde Goud Beurs
[fol. 6v]
Vrijheyd in de gedaante van Neerlands Maagd met haar gewoone Ornamenten:
Eendracht in de gedaante van een Maagt, hebbende een Bandelier om, waar op met gulde lettren Salus Patriae, in de Rechte hand een zwaard en in de Linker een Bundel pylen:
Themis met haar gewoone ornamenten.
Hollands Leeuw
Continue
[
fol. 7r]

Het Tonneel Verbeeld Een Vorstelyke Zaal.

Heersucht als een Vorst met een bloot zwaart en verscheurde Privilegien, wetten en Constumen

Trompet air: Stem Klagend staa ik als
    uw Minnaar

Ja ik moet Nederland Regeeren,
Schoon het alles om zou keeren,
    Haar vryheyd moet verplet,
    Ik, Ik geef haar de wet,
    (5) T Suster Tal sal ik wel Boejen
    Dan doe k’ met neerlands maagd,
    Al t geen dat mij behaagd.
Ik zal Haar Rechten wel Besnoeijen

[fol. 7v]
K moet mijn Moeder doen op dondren,
(10) Uyt het Helsche Rijk van Ondren,
    K zoog uwe Borst O Nydt
    K wil dat dees Bodem splyt
    Koom nu O Helsche Schimmen,
    K bid U Hoor mijn Bee,
    (15) Breng Nyd* List en Oproer mee
T’ Gaat wel, ik zie Hun Opwaards klimmen:

Heerzucht stampt met de voet het Tonneel opend zig, waar op Nyd, Oproer, List, en Geweld verschijnen, Aan het Eynd van het Tonneel daald een wolk waar in Vrijheyd, Eendracht, Themis en Hollands Leeuw alle in een Luysterende Houding.

[fol. 8r]
Heerzucht Omhelst de Nydt.
Moeder laat ik u Omarmen!
Gij, Gij, Gij kund mij bescharmen!
    Nyd, Oproer, en Geweld,
    (20) En door List word ik Gesteld
    Op den Throon van deese Landen

Nydt
    O! Ja, O Ja Myn Zoon,
    Door ons krygdt gij die Kroon,
Sluyt dien fieren Leeuw in Banden.

(25) K’ deed alree den weg Bebaanen,
Oproer deed alree de Traanen,
    Leeken uyt Vrijheyds Oog.
    Zeg mij Oproer Poog,
    Gij die Pylband niet te breeken?
    (30) Is d’ Eendracht niet gezwicht?
    Zeg wat heb Gij verricht
Is die Trotsche niet Geweeken?



[fol. 8v]
Oproer

Stem Eenzaam Boschje Hoort myn klagten
Laas Mevrouw ik ben bedroogen,
    K’dagt in dit Gemeene best,
(35) Met Geweld na Myn Vermoogen,
    Als in het Hongaars gewest,
Moorders Dolk in t Hart te stooten;
K’had een Tal van Vloekgenooten;
    Reeds het muytziek Hart verpest:

(40) Maar Helaas ik moet u klagen,
    Heel myn Aanslag is mislukt
K moet van Rotterdam gewagen
    K had de moordpriem reeds gedrukt
Op Haar Boezem, en mijn Vingren
(45) Deed dees Oproer Toorts al slingren
    Zij wierd uyt myn vuyst gerukt

[fol. 9r]
K’Vloog van daar Verwoed na Leijden,
    K’had ook daar een Vrienden Tal,
Die mij zwoeren niet te scheijden,
    (50) Voor de vrijheyd was ten val,
Was verplet en Neergesmeten
Heersucht in haar plaats Gezeten
    En Beheerschte Leydens Wal:

                        ‘’
Maar de Leeuw Begon t’Ontwaken
    (55) Leydens Maagt kreeg hulp allom,
Pallas Lievelingen staaken
    T Staal Op Zij, en het gedrom,
Van de Leydse Borgerwachten
Scheenen mij Gansch niet te achten
    (60) Al myn schreeuwers wierden stom

[fol. 9v]
Themis deed t’ Toneel Oprechten,
    Zij woond in des Rechters Hart:
K Zag een van mijn Lievste knechten, #
    In de Staale Boeij benardt:
(65) K’Zag de felle geezel Slaagen
K Hoorde Hem Gillen, Schreeuwen klagen,
    Ach die Foltering deed mij smart:

                        ‘’
Dus Mevrouw wil ik wel Zweeren,
    K Ben Geheel ten Eynde Raadt
(70) Nooyt Zal men door my Beheeren
    Deeze vrijgevochte Staat.
Neen Haar Wakkere Palinuuren
Blusschen Ras Myn Oproer Vuuren
    Geen Geweld komt mij te Baat.

# Trago de bakker te Leyden Gegeezelt

[fol. 10r]
Heerzucht                        

Stem Hier heeft mij Rozemond bescheyde
(75) Ach mijne moedt begint te Zinken,
    Zyt Gij dan Oproer zonder macht.
Moet ik in vrijheyds zee verdrinken
    Wordt nooyt die maagd door mij verkragt.
Kunt Gij het Helsche Zaat niet Zaaijen?
    (80) Is dan de drukpars niet meer vrij?
Hebt Gij geen Haanen meer die kraaijen,
    Muytzieke Pennen zeg het mij:

Oproer

O Ja myn Heer ik kan hem Noemen,
    Een Huijchelaar, een Zoon van mij,
(85) K’ mag op myn Noote Boom wel roemen,
    Hij is een slaaf van uw Heerschappij.

NB Diderik Noteboom Een stadsdief en Banquerotier van Montfoort: In de versamelaar N° 28 gedrukt te Amstd by d Weege, is Hem een Corrosive Purgatie door zeker oud medicus die zyn Naam Geheel er onder heeft gezet toegediendt.

[fol. 10v]
Hij dorst de wapening Bespotten,
    Vrijheyds Helden in t Geweer,
Noemt Onse vriend een Bend der Zotten,
    (90) Smalend op musket en speer:

                        ‘’
Zij die Getrouw des Hemels wil verklaaren
    Noemt Hij in t Weekelijks Papier, #
Eene Troep van Cansel Huzaaren,
    K Roem dus met Regt zijn Oproers Bannier:

                        ‘’
(95) Dog het is waar dien Held der Helden,
    Kreeg van een Zeeuw Een scherpe neep:
Die zonder vrees zyn Name zelvs stelden
    En sloeg hem streng met de vrijheyds zweep.

                        ‘’
T is of de Geest der Vrye Capellen,
    (100) Had den Patriot Bezieldt;
Zy doemen u in het diepst der Hellen.
    Al uwen invloed word staag vernield:

# In zyne Zuydhollandse Nieuwsverteller

[fol. 11r]
Nooyt zal de Vrijheyd voor u knielen
    Nimmer door Oproer: wel door Geweld:
(105) Stroomen van Bloedt, t kost duijzend vrije zielen
    Elk Batavier acht ik een Heldt



        Heerzucht in een Wanhopend gestalte
        Stem Godin uw schoon aanschijn:


    O Ramp! O’ Bittre smart!
    Ach moeder Nyd myn Hart,
Voel ik door Heerzugt blaaken:
(110) Hoe zal ik dog geraaken,
    Hoe klim ik op den Throon?
    Ach Leer het mij uw Zoon:

                        ‘’
    Heeft dan de Hel geen macht?
    Kom spannen wy met kracht,
(115) Een duysen Tal van strikken,
Die voor geen Eendracht schrikken.
    Weet List door Veynserij
    Dan ook geen Raadt voor mij?

[fol. 11v]
List

    Myn Vorst ik deed mijn Best,
    (120) K Heb in dit vrij Gewest,
Door duijsend fijne vonden
Myn invloed reeds gezonden,
    K’ Heb al zeer veeler Hart
    In mijne strik verwart

                        ‘’
    (125) ,, Door Tweedracht in den Raadt;
    ,, Van Meenge Magistraat;
,, In t Borger Hart wantrouwen;
Moet ik uw Ryk opbouwen:
    Schoon dat den Patriot
    (130) Met al myn streeken spot

    Heerzucht set zig het zwaart op t Hart.

    Ach k geef de moedt dan op,
    Dees Dolk zal mij de kop,
En Bekkeneel verpletten:
Dat Nederlandt heeft wetten,
    (135) Hun door de Hoogste macht,
    Zelf in de Handt gebracht:

[fol. 12r]
    Zij voedt een Helden Tal,
    Die als een koopre wal
Die Trotsche maagd bemuuren
(140) S Heeft duysend Palinuuren
    Zelfs vest die maagt het Oog
    Ver Boven starren Boog:

Nydt

    Dit is het dat mij quelt,
    Haar Glorie is vermeld,
(145) Befaamt door alle Hoeken:
Haar welvaart die k zal vloeken:
    Ach k Heb al menig Net;
    Voor Haare voet gezet:

                        ‘’
    ,, Door mij dorst Albion #
    (150) ,, Verduystren haar zon,
,, De # Baatzucht stak zijn Handen
,, Na t Goudt, die in gewanden
    ,, Schonk zy hem uyt haar schoot
    ,, Nog in den Jongste Noodt.

# England,       # Joseph de 2de

[fol. 12v]
    (155) Had moortlust niet den Tandt
    Gewet om t’ingewandt
Van Neerlands maagdt te scheuren
Begon zy niet te Treuren,
    Tot Haar de Lely Held,
    (160) Weer rukte uyt t Geweld,
List geduurende deese zamen spraak in een Peynsende Houding gestaan hebbende spreekt Blijgeestig met drift.
        Stem Climeen waar heen

            K’ Ben List:
            K Ben List:
,, K moet Eerstlyk Ondermynen,
,, Haar Rechten Zy moet quijnen,
            (165) ,, T gaat hoe t gaat:
,, Den Borger Zal Bevegten,
            ,, Zyn Eijgen staat,
,, Dan kund G’uw Throon Opregten,
            ,, Op Eijge Baat.

[fol. 13r]
            (170) ,, Gij weet,
            ,, K vergeet,
,, Niet Ligt de Oude Tijden,
,, Schoon men mij dorst bestryden,
            ,, En dreef de spot:
(175) ,, Ik speelde met de Hoofden,
            ,, Zij wierden geknot,
,, Als men Haar Licht beroofden
            ,, Op t Hof schavot.

                        ‘’
            ,, Wat Noodt:
            (180) ,, Wat Noodt:
,, Ik, Ik zal Triumpheeren:
,, Door mij zult Gij Regeeren,
            ,, Schep maar moedt:
,, Door mij sluyt G’Haar in Banden,
            (185) ,, Hoe zy woedt;
,, Baadt dan vry uwe Handen,
            ,, In Haar Bloedt:

Eynde van het Eerste Tonneel.



[fol. 13v]

Tweede Toneel.

Het Toneel word schielyk door felle Blixem straalt verligt men Hoord een Zwaare Donder slag, de wolk opend zig waar uyt

 Neerlands maagd met Gevelde Speer
Eendracht
Themis
} met opgeheve Zwaart
 Hollands Leeuw met een Verwoede sprong
        alle driftig uytkomen,
 de vervloekte Raadsvergadering vlugt.

[fol. 14r]

Neerlands Maagdt
    Stem Wel Aan, wel Aan Gij borgerij.
            Een marsch.


Vlucht Monsters Vlucht! Vlucht van hier Heen!
            Vlie Heen! Vlie Heen!
            (190) Men Heeft uw Reen,
            Uw Helsche Raad Gehoordt,
            Uw Aanslag is Bekendt,
            Uw Aanslag is Bekendt
Maar, Nimmer word dit vrije Oord;
            (195) Door zulk Gebroed Geschend:

                        ‘’
Vervloekte Heerzugt, weet Tyran!
            Dat yder man,
            U weeren kan.
Ja zelf myn Laaste Heldt,
            (200) Zou sneeven op myn muur,
            Zou sneeven op myn muur,
Al wierd dan Bato’s kroost geveld,
            Zelf door het Helsche vuur:

[fol. 14v]
Held Willem die mij Vrijheyd schonk
            (205) Die nooyt verzonk
            Maar althoos blonk
In t Harnas voor myn Thuijn
            Verkoos veel eer de Baan
            Des Ruijmen Oceaan,
(210) Dan dat Gij myne Hals of Kruyn
            In t Juk Gareel zou slaan.

                        ‘’
Dus of Gij Hel Hond Bast en Tierdt,
            Uw wringt, en zwierdt
            Gij zegenvierdt,
(215) Dog nooyt Op Bato’s grondt:
            Vervloekte Aristrocraat!
            Vervloekte Aristrocraat!
De Lelij Zon heeft een verbondt,
            Met myne vrijen staat.

[fol. 15r]
(220) Val Aan myn Leeuw! Verscheur Geheel!
            Scheur strot en keel,
            En Bekkeneel,
Van deese Helsche Bendt:
            T gaat wel houd Oproer vast,
            (225) Verniel, vertrap Haar Bast.
Zij die myn Hoogste wetten schendt:
            Moet door u zijn verrast:

Den Hollandsche Leeuw heeft Oproer onder den klaauwen die met een benaauwde stem en geschreeuw uyt gild

Oproer

            Aij mij Aij mij K ben Overmant.
            K’voel Klaauw en Tandt,
            (230) In t Ingewandt,
Ach Help mij! Furien Helpt!
            Des Eendrachts scherpe Zwaardt,
            Hegt mij aan Vrijheydt Hardt.
Myn Muytziek hart is overstelpt,
            (235) Dat niet als Onheyl baardt:

Eynde van het Tweede Toneel.



[fol. 15v]

Derde Toneel

Vrijheyd
Stem Kom kom kom myn schoonste
Adagio

Ach! Ach! Ach! Wat zie ik Hier gebeuren
    Ach Zuster Eendracht geeft mij raadt
Ach Themis k zie uw Heijlge wet verscheuren
    Ach Reeds verzinkt myn lieve Hulk van Staat

Themis
Alegro

(240) Ach lieve Vryheyd, Ach staak uw klaagen
    Zugt zoo niet t’Hoopeloos t’Eynde Raadt
K Zie reeds de Zon uyt t Lely Ryk daagen
    Een machtige Arm beschermt Onsen Staat

[fol. 16r]

Neerlands maagd.
Adagio

Ja dat is waar ik moet door myn Klanken
    (245) En door myn Bee doorklieven de Lucht
K moet t’Albestuur voor zyn Goedheyd danken
    Dat Groote Heijl betoomt myn gezucht

Allegro

Ach Lieve Eendracht mogt ge meer bloeijen
    Gij, Gij alleen zyt de Zenuw van Staat
(250) Door u sluyt Themis het monster in Boeijen
    Door u vreest Neerland geen schendig Verraat

Adagio

Kom kom Laaten wy Heenen Vaaren:
    Smeeken in d’Hoogt, het Albestuur
Dat Hij ons Land voor Onheyl wil bewaren
    (255) En nimmer Blus t’ Bataafse Helden vuur

Alegro

Leev, Leev dan op Hoop O Braave Bataven
    Verkoopt nooyt uw vrijheyd aan wie het ook zij,
Den Hemel Bescherm u Helden O Braaven,
    Kiest Liever de Doodt dan Slavernij.

Eynde van het eerste deel.*
Continue
[
fol. 16v]

Tweede Deel.

De Vrijheyd Bestormt

door Oproer Binnen
Leijden

onder de Zinspreuk

Opera.

Wee Stadt, of Landt
Daar Oproer Brandt

[fol. 17r]

Berigt voor het Tweede en derde Deel.

Reeds in den Gepasseerden Jaare 1786 had ik ter gelegentheyd van de wapen oeffening, een staatkundig Zinnespel vervaardigt, onder den Titel de Juijchende Leijdsche Maagd, wegens het gedempte Oproer gevolgt door een Divertisement, tusschen komende omstandigheden verhinderden den druk. Thans breng ik de ziel van het zelfde in de smaak van een opera:
Onder de Oproerige vertoonders zyn slegts Twee wesentlijke welke bekendt, en gestraft zijn, de andre zyn zoo wel in hunne Persoonen als Characters louter vercierdt. Ik doe deselve om hun Character op het Levendigst te verthoonen de aller sterkste Oproer Liederen Zingen: ik doe ook blijken dat de Muijters slegts in schyn IJveraars voor het Huys van Orangnien Zijn, maar [fol. 17v] inderdaadt om onder dat Masque een Heymelijke wraakzugt tegen Een of Ander uyt te voeren, of door een vervloekte Baatsugt Zig met Rooven te verryken:
Gij ziet dan Patriot e[e]n Rapsodium van drie vreemde natien die yder in hunne Taal hunne Eygen aartige Rol speelen.
De Redenen zijn ten Eerste om dat het laagste Ras door de Groote Apen als katten gebruijkt worden om hunne Castanien uyt t’vuur te haalen, ten 2de om dat de manufactuur en fabrieqsteden doorgaans opgepropt van vreemde Gelukzoekers zijn, En Eindelijk om de vreemde accenten het waare Ridicule en de Sauce (mijns bedunkens) van een Opera kunnen zijn.

                    Vale, Lege & Plaudite:

                            Zelandus



[fol. 18r]

De Vrijheyd Bestormt

Opera

Vertoonders

 Tumultus Aanvoerder of Belhamel
Tragorius Bolomborius: Bakker
Kaatje Blanketet, een bekende
gerieffelijk meysje
}
}
te Leijden
 Peerke Punt en Vlaamsche gauwdief
 Jerni Parlaphox Een Waal. Comte de Pinsbeek.
 Selderhinke Holsblok een Westphaalse Mof
 Kees dikbuyk Hospes in een kroeg op de Oranje gragt te Leyden

Het Spel begind in t vallen van den Avond



[fol. 18v]

Eerste Bedrijf

Het Toneel verbeeld de Oranje Gragt te Leijden

Peerke Punt

Alleen         Stem Een Gelders graaf

(260) Sie doar ben k’ik ba got gekeumen
    Zoa par hazart in Laijens stadt
Moar k’mot k’ik baij mayn Zike schreumen,
    Mayn Gelt es op, mayn beurske plat,
            Wat sel k’ik moaken
            (265) Wat veur Bedraijf
            Om te geroaken
            Zonder kataijf
Aan Geldt tot mayn Geraijf

                        ‘’
Mayn vrindekes da mot gaij weeten
    (270) K’en ben k’ik een Roaren Hoaan
Zoo dra k’ik bin baij au gezeten
    Zoo stoaat maij straks au beursken vaan
            Gaij mot oppassen
            K ben k ik rap
            (275) K zou au verrassen
            Mayn Handekens slap
Die Rollen met een snap

[fol. 19r]

Peerke ziet Tumultus die Rykelyk gegalonneert, met een Oranje sjerp om het lyf waar in Eenige gevulde gout beurssen hangen.

                Peerke Stem alsvooren

K’en Zal van doaaag fortun nog kraijgen,
    Daar komt Parbleukes Een Baron
(280) Die knoaap verkeupt baij Got geen faijgen,
    Zayn roksken blinkt van gaut galon
            Wat kant maij sjeeren
            K’en spreek him Aoaan
            K zal hem salueeren
(285) Doaar blaijft haij stoaan
K’en zal noa him toe goaan:

[fol. 19v]

Peerke maakt een diepe Reverentie en spreekt Tumultus aan

Mayn Heer Baron kom au Offreeren,
    Om au te dienen veur Lacquaij
Mayn Voajer k wil het au wel zweeren
    (290) Was de marquis van Pollevaij.
            Gaij kun het Paynsen
            Mayn Heer Baron
            K’en zal niet vaijnsen
            Da k’niet veel won
(295) t Strayt tegen mayn facon.
Tumultus
Myn vriend gij moet van Adel weesen
    Want nu ik zie Gij zyt zeer kaal,
Dog ik kan uw disfortuijn geneesen,
    Zie daar een Beursje gout metaal
            (300) Wees zonder zorgen
            Gaat met my meedt
            G’Hoeft niets te borgen,
            Alles is Gereet.
Dat Heet is diendt gesmeet:

Tumultus en Peerke treden in de kroeg.

                        Eijnde van het eerste bedrijf.



[fol. 20r]

Het Toneel verbeeld een groote kamer zeer armhartig gemeubileert, Aan Een Lange Tafel met oranje papier beplakt zitten* Tragorius bolomborius kaatje blanketet Jernij Parlaphox, en Selderhinke Holsblok alle rykelyk met oranje verciert. Op de Tafel staat een groote melk test met Jenever en Stroop waar in eenige Pollepels staan.
                Tumultus Kees dikbuijk Peerke.

                    Tumultus
                        Stem Broer Michel.

(305) Dag Keesje maat dag Casteleyn,
    Is het Prinse volkje hier?
Geeft strakjes eene mand vol wijn,
    Ik hoeft wat in het Bier:
G’Hoeft niet te zorgen voor uw geld;
(310) Het word u aanstonds toegeteld,
    Zie daar hebt o Brave Bol,
    Voor eerst een beursje vol.

[fol. 20v]

            Kees dikbuyk

O Ja myn Heer tree vry maar in
    Wat is dat voor een knaap.
(315) Spionnen zyn niet na myn zin.

            Peerke Punt

    Da liegt gaij as een Oaap
K’en ben ba sjest een Edele man
Mayn Heer kent maij spreek hum vraij an
    Moaar gaij, gaij sayt Parbleu een gek
    (320) K’sloa au straks op den bek.

            Tumultus

Ja Keesje Hij is mij bekendt
    Hij hoord by het complot,
Wat stank, wat ruyk ik hier omtrent
    Een Schiedams varkenskot.
(325) Stinkt zoo na de jenever niet.
O! Ramp wat of myn Oog hier siet
    Geen Prinsman drinkt canalje vogt,
    Word hier geen wyn verkogt:

[fol. 21r]

Tumultus wilt de Test met jenever weg smyten, die Selderhinke vasthoudt

            Selderhinke

I Ioo dat fuselken is guet,
    (330) Dat zwer ich euch min Her
En dorom ich het holden meut
    Door legt de kum omver
Hool mich der dibel wats musch ich,
Iets sauffen:?

            Tumultus

                      Enkel wijn:

            Selderhinke

(335) Zoo musch ich zecher fraijlich
    Gansch wol t’Zu freeden zijn:

            Jernij Parlaphox

Parbleu Se heb Se lank kewakt
    Na de bon rouge vin,
S’Hebse niet veul s’jampu gesakt,
    (340) Se dokt t mot beetre zijn:
Ha ventrebleu monsieur baron,
Pour moi, pour vous le vin et bon
    Voor mij een grave wil ser an
    Se ben se een Prinseman

[fol. 21v]

            Tumultus

(345) Hoor vrienden het word u gesegt
    K heb goud in overvloedt
En vorders wort u toegelegt
    Een ampje houd maar moedt
Een ampt dat duysend guldens geeft
(350) Waar van men als een koning leeft
    Krijgt ieder van u voor zyn part
    Die s Prinsen vyand tart.

                        ‘’
Maar eer wij raaken aan den gang,
    Moet yder doen een Eedt,
(355) Dat Hy sal staan en geensins bang,
    Tot loopen zijn gereedt.
Eer t zonligt aan den Hemel kwam,
Moest Leijden staan in vuur en vlam,
    Doedt ijder maar zoo als behoordt,
    (360) En Plondert, Brandt en moordt:

[fol. 22r]

            Tragorius

Stem Menuet — of Toen ik laast myn Geytjes

Nimmermeer zal ik gaan loopen,
    Schoon al wist ik dat de Beul,
Leevend mij het vel zou stroopen,
    En k geen medely nog Heul:
(365) Zou by eenig mensche vinden,
    Dit, dit zweer ik zoo ik vlucht,
Of ik u verlaat myn vrinden,
    Weest hier geensins voor beducht:

            Jernij Parlaphox

Moi parbleu se sal verbrande,
    (370) Al dat se niet Porteer kan,
Of de diable met zyn Tande,
    Sal se mi levend pakke an:
En voor mi* se wil wel zweeren
    Eer se loop als een Poltron,
(375) Dat se mi sal fricasseeren,
    Of se kooke tot bouljon.

[fol. 22v]

            Peerke Punt

Ba seu ziet k en kan k’ik vegten,
    Da get niet geleuven zou
K Zal k’ik zoakjes oet goaan regten,
    (380) Da ge seggen sult ik grou,
Peerke fi, en k ik wil droagen
    Nooyt het woapen van Bruxel
Doaar k’ik Ridder bin gesloaagen
    Want mayn rugsken Paynst t’ nog wel.

            Selderhinke

(385) Wen ich mine Pligt vergesse
    Ich Joo Ich, Ich Selderhink
Mach ich lieden dat dem flesse
    Mit dem fousel gar versink
An ich nimmermehr Westphoole
    (390) Vaar nog meur beschouwen mach
An der dibel mich sol hoolen
    Wen ich lauf dem gantsen dach:

[fol. 23r]

            Kaatje

Helden k wil uw wel belooven
    Dat ik doen zal wat ik kan,
(395) En t geroep Oranje booven,
    Sal uyt schreeuwen als een man,
Dat ik Plundren zal en steelen
    Vol couragie vol van moedt
Al zou mij de Beul zelfs streelen,
    (400) Met de felle geesel Roed:

        Tumultus     Stem Sa Bachus kindren

Nou eens fris gedronken
    Kom Keesje geeft mi een Bokaal
Boorde vol geschonken
    Vrienden altemaal
(405) Zyt gij nu altemaal van zins
    Roept dan met mij viva de Prins
Oranje Boven roept hier en gints

[fol. 23v]

Zy drinken yder drie Bocaalen, Op yder Bocaal Oranje boven en de Staaten Onder
    Die anders zegt die slaat den d.....r

Peerke Punt lost 2 zakPistooltjes

        Tumultus     Stem als vooren

            Geef instrumenten
Geef Bas Fiool en Tambourin
            (410) Geef seldrementen
Nog een mand vol wijn
    Kom speelen wij nu een concert
    Eendragtig Zoet en Onverwert
    Kom zingt Catootje gij zyt allert.

Er word opnieuw gedronken en gejuijcht den Hospes brengt eenige musiek instrumenten Kaatje zingt met een schoone stem het volgende Trompet air de 2 eerste regels worden door Tumultus met de fiool geaccompagneert en door alle in chorus gereciteert.
Onder het zingen maakt selderhinke aardige moffe en bokke sprongen.

[fol. 24r]

            Caatje zingt

Stem Scheuner Augen, Scheuner Strahlen
            Trompet air


(415) Laaten wy ons t Zaam vermaaken,
En Oranje vreugde smaaken,
    Dat ons mond en keelen
    Vry en lustig speelen
            Zynen Lof.
}
}
bis

                        ‘’
(420) Hebben wij den val geswooren,
Moeten zy dan gaan verlooren,
    Die Oranje Haaten,
    Zullen wij niet laaten
            Ongestraft:

                        ‘’
(425) Mocht Orangje Ons Regeeren,
Schoon het alles om zou keeren,
    Schoon dat Leydens daaken
    Mogten dreunend kraaken
            Door de vlam:

                        ‘’
[fol. 24v]
(430) Dan zouden wy vroolyk zingen,
Dan zou ons t Geluk omringen,
    Als die vorst der vorsten,
    Op zyn schedel Torsten,
            Neerlands kroon,:

                        ‘’
(435) Ha nu zullen w’Ons Verrijken,
En met kostlykheden Prijken,
    Rooft vrij steelt en Plonderd.
    Niets blyft uytgezonderd,
            Van den schat:

                        ‘’
(440) Daar nog eensjes op gedronken.
T Glas ten boorde vol geschonken,
    Vlechten W’Eere Palmen,
    Laat ons vrooijlyk Galmen,
            T Bly viva:

Er word wederom gejuycht en gedronken.

[fol. 25r]

            Tumultus

Stem, Wel wat vreugd is ons gegeven


(445) Vrienden Gij kund mij vermaaken,
K voel mijn Hart in Lievde blaaken
    T’is ter Eeren van dien Heldt,
    Dat uw Tong zyn Glorie meldt.

                        ‘’
Zingt en drinkt nu zonder zorgen,
(450) ,, Maar Eer t’Zonne Ligt den Morgen
    ,, Komt vergulden: moet dees stadt:
    ,, Zyn met Breyn en bloedt bespat

                        ‘’
K moet u myn voornemen zeggen,
Dat een # Branderij moet Leggen,
    (455) Zyn vernield tot aan de Grondt
    Door ons muytziek eed verbond

                        ‘’
,, Dan na een Meniste Preeker, #
,, T’is een Patriot voorzeeker
    ,, Darom moet Hij meed van kant
    (460) ,, En zyn Huys moet zyn verbrandt

# de jenever Brandery van Hr. Harteveld
# domeny van der Kemp.


[fol. 25v]

,, Dan na d Hoogewoert gevloogen
,, Hangt daar Kleuters mee te droogen
    ,, In zyn deur verniel zyn Huys
    ,, Moord het Patriots gespuijs.

                        ‘’
(465) K heb nog meerder van die snaaken
Die gy al van kant moet maaken
    Vrijheyds gekken moeten voort
    En vernield door strop en koort.

                        ‘’
Om uw yver te vermeeren,
(470) Moet ik op Hoog bevel verEeren.
    IJder Een frisse beurs vol goudt
    Die Oranjens Glorie Bouwt:

Tumultus geeft aan yder een Beurs met ducaaten
er word weder Helder gedronken en geschreeudt.
De knegt van Tragorius komt met een groote
mand Heet Socijse brood en gooyt die voor de
gasten op de Tafel.

[fol. 26r]

Het Heete Socijze brood op Tafel leggende grypt Selderhinke er twee in yder hand en daar gulsig in bijtende brand hij zijn bek en voesten smyt ze weer neer en zingt

Selderhinke

Stem Het Haags officiertje

Dats dich der dibel du bist du zu heet
Ich hab im lange nichts gefressen
(475) Haber wer kon dats wissen
Ich brand scheun de voesten ond hab nich eijn beet
Ich wohl dich jets am stukken gaan snieden
De voesten t zu brenden wehr kon dats lieden
Zo bistou vohr mayn maullijn gereed.

[fol. 26v]

Jerny Parlaphox

(480) Ha Parbleu se heb se gelike,
Ma frike jai faim se motte niet kike,
Se sal se ma foi de Pain de socies,
Met smaake mangeer se bin se niet vies:
Car ventre bleu se slaan al allarme,
(485) Van Binne min buke stomach ende darme,
Se make getrommel gerommel allon,
Te supe te frette is ma foi wel bon:

Peerke

Dat hedde Gaij baij mayn sike geroaade,
Basjert Heer Baron k’en zweer au genoade,
(490) Gaij zayde Gaij morbleu een Broave Tractant,
Gaij schenkt Goeyje Waijn, en betaaldse contant:
Au bakkerken au, mot k’ik oak Praijse,
K en loaat maij capoenen as auwe socaijsen
Met smoaak zoo guet en zoa delicoaat,
(495) As het beste pouletke in de Lepelstraat,

[fol. 27r]

Caatje

Viva Hoesee dat eeten en drinken,
Geefd ons Couragie de moed zal niet zinken,
Vrienden mijn Hartje Haakt al na Buijt,
Ik word zoo krioelig als een Jonge Bruijt:
(500) Bakker je gooyt het socyse broodje,
Zoo heet en zoo warm zoo vlak in myn schootje,
Ik zeg niet met al maar ik denk niette min,
Dit zweer ik je bakkertje ik ben jou vrindin:

                        ‘’
Dat wy nou om dien Heer te bedanken,
(505) Nog een Concertje met stemmen en klanken,
Te zamen op dreunden was het wel quaad,
Eer men zoo straks aan t Rumoeren Gaadt:
K’heb in myn Jeugd met Liedjes geloopen,
Meenig in t Luijstren is half versoopen,
(510) De Boeren die gaapten met opene mond,
En bruijden de sloot in, zoo vlak na de grond.

[fol. 27v]
De voorgaande vrooijlykheyd, met schreeuwen en zuypen word herhaalt, Het gordijn valdt, het gezelschap eens buijten,
weder binnen het gordijn Op, de instrumenten worden gesteld, het gezelschap neemt zyn plaats.

Caatje
Stem Kom, kom, kom myn schoonste:
                      Adagio solo met de fiool:

Juych! Juych! Juych! Wilt vreugde galmen queelen;
    Wij verheffen Oranjens Vorst:
Al die Hem mindt, wij nooden U tot speelen
    (515) Wee die Hem Haat of die hem tergen dorst:

Peerke                         
Allegro met alle de instrumenten

Die Zullen waij baij main zike Ponjardeeren
    K’en span* zayn velleken uver een Trom,
Haij mot er nau an k’wil k’ik t hem zweeren
    Ten zaij Haij speudig Oranje Brom.

[fol. 28r]

Selderhinke
Adagio uts

(520) I Ioo ich mus mien fortun her machen,
    Ond ich brauch nicht viel forstant.
Jets wil ich an eyn Comis plaatsken rachen,
    Zeu feylt mir nicht t wesphaalse Landt.

Kaatje
Allegro

Ja mofje dat kan er zeer ligt gebeuren
    (525) T Geschiedt zelvs dagelyks meenge keer,
Al ruykt g’wat vies na verkens geuren
    Ligt word g’een Comiske of een Groot Heer.

Jerni Parlaphox
Adagio

Ha Parbleu Se sal Se Paradeeren,
    Se word Cocher, peutetre General
(530) Ha Jerni voor mij se wil wel zweeren,
    Malgre Poltron parbleu je sui brutal,

Caatje, Allegro

Ja Waaltje wie weet wat jou is beschooren
    Want hoort het de Prins zoo maakje fortuijn
Schoon dat gij bij jou den honger moet smooren
    (535) Met chalot, en knuijflook en stinkende juijn

[fol. 28v]

Het geschreeuw En gesuys wort Hervat

Tumultus                       
Stem Cupidootje reed* op schaatsjes
Een taptoe.                       

Bakkertje nu moet je Blaazen
    Op Jou Hoorn langs de Gragt,
Dat de Prinsluij door dat Raazen
    Worden op een Troep gebragt,
(540) Leyden zal nu moeten zuchten,
    En het Patriots Gebroedt.
Moeten voor ons Heenen Vluchten,
    Of versmooren in Hun bloedt.

Den Bakker blaast met zijn Bakkers Hoorn, langs de Gragt, waar op een groote meenigte gemeen volk bij een komt, en hem voor de kroeg volgen, Tumultus deeld een groote menigte Oranje Cocardens en Linten uyt.



[fol. 29r]

Het Tonneel verbeelt de gragt

Tumultus Stem als vooren,

Hospes geef een aantal flessen,
    (545) Schenkt in Ruymte Brandewijn
K zie wij hoeven niet te Pressen,
    Duysend Prince vrienden zijn,
Tot ons dienst en op ons wenken
    En zoo treffen wij ons doel.
(550) Laat se zuijpen, Jij moet schenken.
    Vrijheyt moet nu van Haar stoel,

                        ‘’
Vrijheyd moet nu hier in Banden,
    Heersucht moet nu op den Throon
Vrijheyd moeten wij aanranden,
    (555) Dat men niet in t minst verschoon,
Al die Patriot wil Hieten
    Hebt voor al maar goede moedt
Eerst nu drank, dan stroomen Gieten
    Van het Leydze Borger bloet.



[fol. 29v]

Na een ruymte van drank in geswolgen te hebben, vliegd de dolle menigte met Tumultus Tragorius en de andre aan het hoofd door de stadt, Roepende als dol viva Oranje Boven. en hier en daar de glasen in werpende.
De Borgerij slaat allarm, het Puyk der studenten voegt zig bij de gewapenden Borgers en stormen op de muijtemakes, Tragorius en Kaatje worden gevangen Tumultus verdwynt, Peerke Punt Selderhinke Holsblok en Jernij Parlaphox zyn het gevaar ontsnapt. De muyters worden verstrooyt.

Eijnde van het Tweede Deel.
Continue
[
fol. 30r]

Derde Deel.

De Triumph der Vrijheijdt

wegens het gedempte

Oproer Binnen Leyden

Opera

Onder de Zinspreuk

Geluk O Leydens Borgerij!
              Uw Helden moedt dempt muijterij:


[fol. 30v]

Vertoonders

 Themis
 De Vrijheydt
 Eendracht
 Leijdsche Maagd
 Minerva
 Officieren der Borgeren
 Reij van Gewapende studenten
Peerke Punt
Selderhinke Holsblok
Jerni Parlaphox
}
}
vlugtende muyters

[fol. 31r]

Het Toneel verbeeld een straat
Selderhinke Holsblok staande om een hoekje van een straat krauwende met de Eene hand zyn Hooft en met de andre zyn naars
Stem Kom Orpheus, kom Amphion.

(560) Joo Selderhinke dyn Gluck.
    Doe bist gelaub ich vri,
Haber min pochel is am stuck
    Dats Gevalt nich aan mi.
Wen men mich an dem galg
    (565) Geknaupt had mit dem Balg,
Dats wehr ich nooyt vergessen Nein
Dats wehr ich nooyt vergessen Nein
    Ich zauf veel lieber Wij ij ij ij n
    Ich zauf veel lieber wijn.

[fol. 31v]

(570) Zie zoo daar ist auch Peerke Ja
Und Jerni da Bi.

Jerny Parlaphox

Parbleu se kreeg se geen gena,
    Point du quartier ici.
Die Burgere die student
    (575) He Chacun is een vent,
Se speele grip grap sans facon
Se speele grip, grap sans facon,
    Ce jeu n’est pas trop bo o o on
    Ce jeu n’est pas trop bon:

Peerke

(580) Ba sinte Benedictus moaat
    Zaijde gaij het euk ontsnapt
K’eb k’ik om t leukske van die stroaat
    Maijn boksken hoaast beflapt,
Da was een ravoagie basjert,
    (585) Zaij woaaren parbleukes allert
K’en kreeg k’ik hoaast van Eene student
Ken kreeg k’ik hoaast van Eene student
    Een prikske in mayn kre e e ent
    Een prikske in mayn krent

[fol. 32r]

Selderhinke Holsblok
Stem Hoor kees myn vrijer

(590) I’ Ioo doe konst Prouaten
    Mar Eyn ding is nog geut
Wi haben ducaten
    Dat geibt nog guede meudt
Wo is dem Bakker hein,
(595) Ond dem Jonffer Catrin?

Jerni.

Parbleu se bin se gevatte
Se zitte al tout deux in donkre gatte

                        ‘’
Kom gaan wi foorte
    Voor mi se bin se nok bank
(600) Die stroppe la koorte
    T’is leelik as men hank,
    Se lakke bien ma foi,
    Mit sukke hant Emploi
Se sou se mi niet Passe,
    (605) Want die gehange man,
Se maake grimasse

[fol. 32v]

Peerke punt.

Ba Joa loaat ons leupen
    T’is baij mayn sike Tayd,
Een seupke te koaapen
    (610) Waij hebben geneug Profayd

Jerni Parlafox

Allons je suis Content,

Selderhinke.

    Ond ich geij aus dit Landt
Jets nach Wesphoolen
Der dibel sol mi selbs na hi nicht hoolen.

Zij gaan alle Heen



[fol. 33r]

Na het dempen van het Oproer, defileert de Borgerij met slaande Trom, en vliegende vaandels: de Heeren studenten met bloote degens aan het hoofdt, door de Breestraat na het Stadshuijs,
Terwijl deese mars geslagen word, de Trom zwijgt een Poos, Een Reij Jong gewapende Borgers zingen met een keurig veldmusiek verseld de Navolgende marsch

Stem Wel aan, wel aan, Gy Borgerij

                        ‘’
(615) Zoo keeren Wij,
        Gerust en Blij,
        De muijterij,
        Die snoode Harpij,
Die legt ter Neer geveld:
    (620) O Ja zij legt te grond,
    O’ Ja zij legt te grond,
Zoo is dees Brave Leijdenstadt,
    Geneesen van die wondt.

[fol. 33v]

Wat was dog muijterij uw doel,
        (625) Met uw gewoel,
        En gekrioel,
Gij schreeuwt lang leev de Vorst,
    Welk Braave wenscht die Prins?
    Welk Braave wensch die Prins?
(630) Dog Onheijl zeg het muijterij,
    Wat zyt gij dog van sints?

                        ‘’
Maar Ja ik heb uw Doel doorgrondt,
        Muytzieke Hondt,
        K zeg u terstont,
(635) Den Oorsprong van t Tumuldt,
    Gij waard belust op Roof,
    Gy waard belust op Roof,
Maar Leydens Braave Borgerij,
    Is voor uw Oproer doof:

[fol. 34r]

(640) Was ik gemeensaam met die vorst,
        Wiens Naam Gij Dorst,
        Door u bemorst*
Bezwalken met getier:
    K gaf Hem een goeden Raadt,
    (645) K gaf Hem een goeden Raadt,
Dat Hij zyn afkeer van die Leus,
    Ondekte aan den staat.

                        ‘’
Dan wierd uw Laage mond gesnoert,
        Muijtzieke Ploert,
        (650) Zoo dol vervoerd,
En gij verloor uw wit:
    Dan Bralde Oranjens Zon,
    Dan Bralde Oranjens Zon,
Door u van zyne glans berooft,
    (655) Uyt uwe vuijle Bron:

[fol. 34v]

Nu straft de Hoogste Majesteyt,
        Uw snood Beleyd,
        En gij Bereyd,
Uw zelv het schand schavot:
    (660) Daar word uw Oproer lust,
    Daar word uw Oproer lust,
Den vuylen kanker uyt gesneen,
    En uwen vlam geblust:

                        ‘’
De Borger schaar slaat u ter Neer,
        (665) Met Hun geweer,
        En Piek en speer,
Gij legt ter neer geveld;
    En Pallas Lieveling,
    En Pallas Lieveling,
(670) Zwaayt zelvs tot Heyl der Borgerij,
    Een wel geslepe kling:

[fol. 35r]

O Leijdens maagd dit is myn Beè,
        Dat in uw stee,
        De Rust en vrée,
(675) Neem Eeuwig Haare woon,
    Dat gij nooijt word belaagt
    Dat gij nooyt word belaagt
Maar dat u t Godlijk Albestuur
    Op zyne Vleuglen draagdt.

Na slaan, speelen, en zingen van deeze marsch, defileerd de Borgerij voor het Stadshuijs; al waar de manschap op Order van de magistraat getracteert wordt. De Officieren En Heeren studenten worden versogt boven te koomen



[fol. 35v: blanco]
[fol. 36r]

        Minerva de Heeren studiosi
        Een Lauer krans Toe Reykende

Stem O ziel verrukkende Avond stont

(680) O Dierbaar kroost door mij gelaaft,
    Door mij uijt wijsheyds Bron
Gij, gij hebt Leydens Heyl gestaaft.
    Uw staal dat overwon:
Uw hart was met dees Borgerij,
    (685) In t gloeijend Heldenvuur,
Ik zag met vreugd der Braaven Reij,
    Van s Hemels Blaauw Azuur:

                        ‘’
Ik Heb van Phoebus deze krans,
    van Daphne’s groenend loov,
(690) Ontvangen uyt den Hogen Thrans,
    Zoo min dit groen verdoov:
Zoo min verdoov d’Onwelkbre Roem,
    O Gunstelingen Reij!
Die k Eeuwig Lievelingen Noem,
    (695) Bestraalt bezield door mij:

[fol. 36v]
Zoo word uw Hart in Wetenschap
    Door wrogt door wijsheyds vuur,
Tot dat gij Eyndelyk* de Trap
    Als Neerlands Palinuur
(700) Met roem, en glansch beklimmen moogt
    Wijl g’als een Argus waakt
Den Aterling die Haar val beoogt,
    Voor Eeuwig doemt, en wraakt:

                        ‘’
Vaarwel k’bescherm u En myn speer,
    (705) Zij u tot een Banier:
Praal jongelingen tot myn Eer,
    Elk zij een Batavier:
Elk zij een Held voor Neerlands staat,
    De Vrijheyd tot een stut,
(710) TZij als Regent of onderzaat,
    Door s Hemels arm beschut:
[fol. 37r]

Leydsche maagd, Reij der studenten

Stem Oublions Jusqu’à la Trace

        Rey der studenten op Een knie leggende
                    Chorus
Laaten wij Eerbiedig Buijgen,
    Ach wat onverdiende Eer:
Leyds Atheen Ja wij betuijgen,
    (715) Uwe Rust is ons begeer:

Leydsche maagd
solo

Dierbre Reij van Jongelingen,
    K’zag u waaken voor myn stadt.
K zag u Helden, k zag u dwingen,
    T muytend Rot gy wierd niet mat.
(720) Wysheyds minnaars k zag u rennen,
    Met het staal door t muytend Rot,
Muytzugt die geleerde Pennen,
    Als een Aterling bespot:

[fol. 37v]

Chorus van Studenten

Laaten wij Eerbiedig buygen &c.

Leydse maagt
Solo

(725) Eeuwge dank zal ik betuijgen
Eendracht Helden is uw magt,
Eendracht doedt het monster buijgen
T’Geen nu Themis Roed verwagt,
Hydrawoud gij mij verscheuren?
(730) Vraag Baldeus wie ik zij,
Neen gij zult mij niet doen Treuren,
Leyden vloekt uw slavernij.

Chorus

Laaten wy Eerbiedig Buijgen &c.

[fol. 38r]

Leydze maagt,
Solo

Vaar dan wel dat zegeningen,
(735) Uyt Jehovas Ryke Bron,
U gelyk een muur omringen,
Als een glorie Rijke Zon.
Vaar dan wel o Bato’s Telgen,
K Zing verrukt het Evoë,
(740) Vrye Zielen Braave Belgen,
U zij Eeuwge Heyl en vree

Chorus

Laaten wy Eerbiedig buygen,
Ach wat onverdiende Eer,
Leydsche Maagd Ja wy betuijgen
(745) Uwe Rust is ons begeer.

Finis

[fol. 38v: blanco]
Continue

Tekstkritiek:

fol. 2v: anakoloet, de woorden tussen haken zijn ingevoegd
vs. 15 Breng Nyd er staat: Brenyd
fol. 16r het eerste deel. het woord eerste is doorgestreept
fol. 20r zitten er staat: zit.
vs. 373 mi er staat: Stu
vs. 517 span er staat: spam
fol. 28v reed er staat: reeds
vs. 642 Door u bemorst is later, met andere inkt, toegevoegd
vs. 698 Eyndelyk i>er staat: Eydelyk