Claas Bruin: De dood van Willem den Eersten. Amsterdam, 1721.
Uitgegeven door EDITEUR
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Cenetonnnnnn - UBGent
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.

Dit is een onderdeel van de Ceneton Groeipagina. Van dit toneelstuk moeten nog alle pagina’s gedaan worden.

Continue

DE

DOOD

VAN

WILLEM

DEN EERSTEN,

PRINS VAN ORANJE.

TREURSPEL.

[Vignet: Perseveranter]

t’AMSTERDAM,

By de Erfgen: van J. LESCAILJE, en D. RANK,
op de Beurssluis, 1726.

Met Privilegie.


AAN DEN WEL-EDELEN, HOOGGEBORENEN HEERE, DEN HEERE LOUIS ADRIAAN, CRAAVE VAN NASSAU, VRYHEER VAN DE HOOGE HEERLYKHEID VAN ZEYST, &c. &c. HOOGWAARDIG LID DER EDELEN, EN RID- DERSCHAP TfcR VERGADERING VAN DE ED. MOG. HEEREN STATEN ’SLANDS VAN UTRECHT, EN DESZELFS GE- WOONEN GEVOLMAGTIGDEN. W^ien zal ik beft myn’grootenWiLLEM wyden? W ien anders, dan een’ telg van zyn gedacht, Een eed’le Spruit, van Nassau voorrgebragt, Van Nassau, steeds geducht in vrede en stryden? Uw Edelheid ontfang’ dan, met zyn’dood, Die Nederland deed fidderen en beeven, Een kleene fchets van zyn doorluchtig leven. De wysheid van dat dierbaar Staats-kleinood, Met geene kroon, hoe waardig, tebetaalen, Zyn trouw, voor goud noch fchatten ooit te koop, Zyn liefde tot zyn volk, verbaasde Euroop’: Zy zag die zon met flikkerende straalen In ’t toppunt, toen een onverwachte slag, Een moordfcheut, all’ die glanflen deed verzinken. Wie moeft toen in zyn traanen niet verdrinken? Zo volgde een nacht op d’allerfchoonften dag. De gunft, my van uw Heerlykheid gebleken Op Bruinwyk en uw VorItelyk Paleis, Daar ’t oog zich moet verwond’ren reis op reis, Verpligtte my, om, tot een dankbaar teken Voor ’t onverdiend onthaal, u dit taf’reel, Schoon kunfteloos gedoodverfd, op te dragen. Laat decze gift, Hoog-Edele, ubehaagenj Op datze zich in ’t overdenken ftreel’ Van ’s Helds verdienftc en gaaven, in ’t befchermen Van Van ’t recht in ’t Stigc, daar ze als een waardig D E Tot veiligheid der onderdrukten zit, (Lid Waar over zich uw heufchheid moet erbermcn. Zo bly ve uw huis gezegend door Gods hand } Zo moet uw lof in vollen luifter groejen, Gelyk uw’ Hof in ’t cicrlykft’ van zynbloejen. Zo fpiegele elk Regent van Nederland Zich in ’t beleid van Willem, om te lecrcn Dat wysheid beft de Staatcn kan regeeren. Uw Hoog-Edelheids D. W. D. O. BRUIN. VERTOONERS. Willem de Eerste, Prins van Oranje. Louisa de Coligny, Echtgenoote van den Prins. Maurits, Graaf van Nassau, oon van den Prins. Afgezant van Spanje. Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde, Burgermeester van Antwerpen & Joan van Oldenbarneveld, Pensionaris van Rotterdam & Hendrik, Graaf van den Berg, Raadsheeren van den Prins. Jonker Jacob van Malderee, Stalmeester van den Prins. Balthazar Gerards, onder den naam van François Guion, Moorder van den prins. Staatjuffers. Lyfwagten. DOOD WILLEM Den EERSTEN, P R I N S Van ORANJE; TREURSPEL. EERSTE DEEL. EERSTE TOONNEÈL: AFGEZANT, BALTHAZAK. AFGEZANT. Zo moet, door zulk een daad, de dwaalstar van Oranje
Verduist’ren voor de zon van ’t albeheerschend Spanje,
Welks glans van heerschappy in ieder Ryksgebied
Het groote waereldlicht in zyne dagvaart ziet.
Dies laat uw helden-aart voor vrees noch doodschrik zwichten. Bedenk hoe deeze dienst den koning zal verpligten, Om u te vyzelen in top van eer en Haat. De gunst der Vorsten is een vaste toeverlaat, Daar gy u zonder moeite en zorgen in kunt dringen, ’tGeen dikwils jaaren kost aan duizend hovelingen. Een schoot in’t hoosd, os ’t hart van ’t hoosd der muiters, kan U geeven wat ge wenscht. Tref dan den aardstiran, En met hem eene reeks Van trotse dwingelanden, Die tegens hunnen Heer moetwillig t’samen spanden; Waar door gy Nederland van ’t grootst’ gevaar behoed. BALTHAZAK.. Helaas! ASGEZANT. Gy zucht! wat ’s dit i i A Ç A LBALTHAZAR. Heer Asgezant, het bloed Ontroert me telkens, als ik denk aan ’t achtbaar wezen, Daar niets dan vriend’lykheid en trouw uit was te leezen Toen hy me ’t reisgeld schonk. Kan ik die eed’le daad Beloonen met een’ moord, door ’t gruwelykst’ verraad Dat immer is bedacht, aan ’t Spaansche hosbesteeken? AchJ moet zyn Majesteit haar’ hoon dusschand’lyk wreeken? Waar heest de geest’lykheid uit list my toe gebragt, Die nooit door liesde os rust maar bloed naar glori tracht? ASGEZANT. Wat hoor ik! zo die taal in Spanje wierd beluistert> Gewis gy zoud haast in de ketens zyn -gekluistert, Ja nergens veilig zyn voor st Inquisitie-vuur. Ik dacht uw moed rtond pal als een metaale muur. De Prins van Parma mag wel op uw eeden bouwen, En zulk een’ aanslag aan een’ ketter toevertrouwen. BALTHAZAR. Heb ik my immer met die gruwelen bemoeit? ASGEZANT. Een die zo spreekt als gy is waardig uitgeroeit,’ Ten minsten nooit geleên in vorstelyke hoven. Men moet de Geest’lykheid maar blindeling gelooven, Niet onderzoeken waar haar daaden in bestaan, Al schynen ze in ons’ oog maar ingebeelde waan; Dat’s ketteiy: dies moet ge uw hert niet ligt ontdekken: Een ander zou u voor haar strenge vierschaar trekken, Maar ik beloos u niets te melden: vaar slegts voort; Verjaag dc dampen uit uw brein: het is geen moord, Maar eene deugd, waar door gy’t Land geneest van kwaalen, En d’allergrootsten Vorst doet vrolyk adem haalen. BALTHAZAR. Maar echter word de Prins, om zyne dapperheid En braas gedrag, verzeld met wysheid en beleid, Zelss van zyn vyanden in Nederland gepreezen. i ASGEZANT. Dat’s list en veinzcry: doch wat ’er van mag wezen, De Prins zal sterven, en is ’t niet door uwe hand, ’t Is van een andere, maar gy moet eerst van kant. Dit is myn last, zo gy den aanslag niet durst wagen. Dies overweeg in ’t kort hoe ge u hier in wilt draagen. Maar waarom zo gevreest? Hebt gy u niet verklaart Voor een’ Srancois Guiön, toen uw vermommende aart Den Prins misleidde, als waart gy’t ketterlche gevoelen Ook toegedaan, wanneer ge in dat schynheilig woelen Graas Mansvelds zegels hem kwanswys hebt aangeboön, Om Parmaas krygslist te veryd’len tot zyn’ hoon? Dies heest Oranje op u in ’t minst geen kwaad vermoeden, Dat gy door ’t moordgeweer op zyne borst zult woeden. BA L T H A Z A R. Maar zo de schoot eens mist, hoe wil ’t met my dan gaan? ASGEZANT, Hou dan een’ tweeden klaar: ’t is toch met u gedaan, Het zy ge ’t werk volvoert, os door berouw laat steeken. Besluit dan: want de tyd gebied my as te breeken. Een lange samenspraak is hier niet veilig. BALTHAZAR. Maar . . I >¥ S G E Z A N T. Wat wederhond u? Laat de hoop op ’tloon ’t gevaar Verachten, en niet lang om de overwinning twisten. De vuurige yver van de schrand’re Lojolisten Heest u de martelkroon beloost, als ’t ongeluk U tressen mogt, dat gy om zulk een los’lyk stuk, Daar elk van spreeken zal, een’ wreeden dood moeit sterven. Wat doet men niet om zulk een glori te verwerven Hoe ook hetligchaam en de ziel word asgepynt’, BALTHAZAR. Wel aan, ik vind my reeds gesterkt; myn vrees verdwyntj Ik ben gereed om ’t werk met blydschap aan te vangen, Heer Asgezant. A S G E % A N T. Wat uur hebt gy bestemt? ’t Verlangen En ’s Lands gevaar duld niet dat me in deez’ zaak nu draal’. BALTHAZAR. Op morgen, als de Prins zit over ’t middagmaal, Zal ik ’t geleischritt my beloost van hem verzoeken. Dat ’s ’t belle middel om hem schielyk te verkloeken. A i Want Want als ik deeze bries ontsang met de eene hand i Word hem met de andere het loot in ’t hert geplant: De schrik van ’t hosgezin, gedompeld in zyn traanen, Zal my den weg dan tot het vlugten veilig baanen. ASGEZANT. ’tls wel bedacht. Maar als u ’t vluchten eens ontschieti Zo meld toch boven all’ den Prins van Parma niet, En wil voor ’s Konings eer ak voor uw’ welstand zorgen. Doch wagt tot ik uspreek: want tusschen nu en morgen Kan veel verandering geschieden. ’kHoor gerucht: Het is Graas van den Berg. Ga: ’kwensch dat gy de vrucht .Van deeze heldendaad moogt tot uw voordeel plukken. TWEEDE TOONNEEL. ASGEZANT, VAN DEN BERG, ASGEZANT. ik gelooven, dat de plaagen die u drukken, Vermeerd’ren door een maar’ die my ’t gerucht vermeld, ’t Geen my verwonderd maaktÈ’ VAN DEN BERO. Wat heest men u vertelt, Myn Heer, hetgeen u doet verwond’ren? mag ik ’t vraagen? ASGEZAN T. Dat nu Oranje zal het Graas’ly^ hulssel draagen, En Nederland in ’t kort veranderen van Heer. Zou ’t waarheid zyn, Heer Graas? zal dus des Konings eer Ten doel Itaan Voor de schimp van muitende onderzaaten, Die hun gehoorzaamheid te roekeloos veriaaten? ’t Was hierom dat ik u tot een gesprek verzogt. Ontsla myn ziel nu van de knaagende achterdocht j Verklaar my wat ’er schuilt. VAN DEN BERG. Die schielyk word bewoogen Om aan ’t gerucht geloos teslaan, vind zich bedroogen, Heer Asgezant: dies gees den tyd wat toe; gy zult Voldaan zyn ï want hy, die bezadigd met geduld De waarheid aswacht, zal veel leeds te boven komen. Ver Verhaasting doet onsmeest voorschadeenschandeschroomen. ASGEZANT. Myn Heer, gy wilt my dan de zaak niet doen verstaan? VAN DEN BERG. En gy, myn Heer, gy tracht my van myn’ pligt te raên? AS G E Z A N- T. Geduld: men zal het my wel haast te kennen geeven. VAN DEN BERG. Dat is de raad, myn Heer, dien ik u gat daar even. ASGEZANT. Gy toont door deeze reên een vaste blyk van trouw. Ach! os uw hert die aan uw’ Koning geeven wou’. Op ’s vaders los’lyk spoor wat had ge al gunst te wachten! Hoe zou zyn Majesteit u 9111 uw deugden achten! Hoe u beschenken met de beste landvoogdy! VAN DEN B E R G. Uw Koning dienst te doen was een verradery, En eedbreuk: want ik heb aan de algemeene Staaten Gezwooren, dat ik nooit zal hun belang verhaten. En viel ik door uw’ raad hen as, en Spanje toe, Uw Vorst wierd haast den dienst van een’ verrader moe, Die door omzichtigheid hem altyd zou deen vreezen Dat ik zo trouw voor hem als voor den Staat zou wezen: Want die zyn woord ééns breekt word zelden weêr geloost. Vergees het my, myn Heer, ik speel niet met myn hoosd. Uw Vorst heest zich wel aan onschuldigen vergreepen: En zou een schuldigen, als hy hem had beneepen, Noch hoopen kunnen op ’t genot van eer en ttaat i Heer Asgezant, dat was een yd’le toeverlaat. ASGEZANT. Hoe zyt ge dus verdoolt, Heer Graas? Zwoer niet Oranje, Met all’ ’s Lands edelen, hunn’ dienst en trouw aan Span je By ’s Keizers overdragt, toen die met zyne kroon De Nederlanden heest geschonken aan zyn’ zoon? En heest de Prins zyn woord niet schandelyk gebrooken,’ Toen hy het muitvuur heest in dit gewest ontstooken, Waar van de vonken tot in Duitsland zyn verspreid? Is hy ’t niet, die door list en opgeblaazenheid, Een volks-regeering in zyn’s Mecsters ryk durst planten? A 3 VAK VAN DEN BERG. Waarom zend dan uw Vorst aan hem zyne Asgezanten, Als u en and’ren, Heer? Want dat vooronderstelt Eene onas hank’lykheid der Staaten, die ’t geweld Niet langer vreezen, om de Vryheid door hun wetten, Bevryd van dwing’landy, eens op den troon te zetten, Als de eerste Bruius deed, ten trots van all’ ’t gevaar, ’tGeen uw Tarquyn reeds tot zyn schade word gewaar; En moog’lyk komt hy nooit zyn ongeluk te boven. ASGEZANT. Dit ’s geen Gezantschap, dat men zend naar Vorslenhoven, Met pragt en roem verzeld, tot luister van hunn’ staat, Maar een bezending van den Koning en zyn’ raad, Os Nederland noch tot haar’ pligt mogt zyn bewoogen. Hy ziet haar’ toenand aan met hert’lyk mededoogen, En wenscht niets liever dan dat zy haar onderwerpt,1 Eer tot haar ondergang het wraakzwaard word gescherpt, En haar verleert, zich aari geen Vorsten te vergrypen. VAN DEN BERG. Hoe! wil uw Koning nu dit zwaard noch scherper slypen? Gewis dan dringt het door metaale poorten heen. Wat heest het door zyn kracht al hoosden asgesneên, En leden asgekapt van schuldelooze zielen, Door Alva, die steeds leesde in moorden en vernielen, Met zynen Bloedraad, niets dan gruwelen gewoon Te pleegen met vermaak! Toen blonk deSpaanschekroon. Door ’t parssen der Gemeente, en wreede staats-venynen, Met geene paerlen, maar met bloedige robynen, Die heerlyk slikkeren in ’t oog der Geest’lykheid. Dit ’s ’t mededoogen daav uw Koning ons meê vleit. Daar zo veel eed’len tot hunn’ ramp zyn ingewikkeld. ASGEZANT. ’t Ts waar dat Alva, medt door eigen wraak geprikkeld, Den teugel vierde van zyn wreedheid heet op bloed: Maar dat ’s de schuld niet van myn’ Koning, wiens gemoed Een askeer heest van zo veel gruwelen te pleegen. Ik weet hy was van ouds tot Nederland geneegen, Dies moesti hy ’t woeden toen gedoogen met geduld. VAN’ DEN BERG. Waarom oogluikende veel kossers dan gevuld Met Met blank papier, dat met zyn’ Naam was onderschreeven, Om Alvaas tiranny, door ’t Zegel kracht te geeven, Daar hy in zyne drist noch trots op heest geroemt? Dies is ’t vergeess dat gy uw’s Konings aart verbloemt, MynHeer.diesteeds door haat en gramschap raakt aan’tblaaken, En weet zelss van zyn hos een treurtoonneel te maaken, Waar op zyn eigen zoon de droeve hoosdrol speelt. ASGEZANT. MynHeer, wieweetniet, als ’t geluk de Vorstenstr eelt Door eene zege, dat ze ’t leed, ’t geen ze eens ontsingen’, Uit staatsbelang os wraak op hun verwonnelingen Verhaalden? zulk een zaak is korts by u gebeurt, Daar noch Italiën en ’t Spaansche hos om treurt. Pacheco die beroemde en groote Vestingbouwcr, Q Wat krygsheld was ooit aan zyn’ Opperheer getrouwer?) De nees van Alva,door zyn’ adeldom vermaard, Wierd die te Vlisïïngen, uit wreedheid niet het zwaard v Geweigert van Trèlong, die hem, schoon een gevangen Vanstaat, liet metgejuichaan’tsmaad’lykdwarshouthangen, Om dat zyn broeder was gedoemd door Alvaas haat? Maar, om weer tot de zaak te komen, zou myn raad, Heer Graas, zo veel niet op uw eed’le ziel vermoogen, Dat gy den Prins ’t gevaar eens krachtig stelt voor oogen^ Daar zyn vermetelheid gants Nederland in stort? Waar zal hy vluchten zo hy overwonnen word? Kan hy met weinig vo’k de Spaansche magt verduuren? Zyn hulp te zoeken by verwaande nagebuuren, Is vruchteloos: zy staan naar de opperheerschappy. Bleek zulks niet aan Anjou, die door verradery, Aan ’t Sransche hos gesmeed, zich meester zogt te maaken Van Braband, opdat hy aan ’t hoogu’ gezag zou raaken? VAN OEN BEUG. Maar de onderneeming is tot schande en schaê mislukt. ASGEZANT. ’tls waar: zo Engeland daar niet de vrucht van plukt, Dat moog’lyk op zyn spoor hoogmoedig voort zal draaVen, Wanneer uw schip van staat daar een gewenschte haven Wil zoeken in deez’ storm, zo ons ’t gerucht ontdekt. Ach! wierd Oranje tot zyn’ pligt eens opgewekt, A 4 Hy Dit, Hy zou niet hoopeloos uit nood om bystand smeeken; Maar zich verzeekeren, en ’s vyands looze streeken Ontwyken, daar hy, vry van oproer en verraad, Zich zou verheeven zien tot hooger eer en staat. VAN DEN BERG. Zeg eens, myn Heer, op wélk een grond zou zulks geschieden? ASGEZANT. Met hem uit ’s Konings naam op heden aan te bieden; Voor eerst, Vergissenis van ’t geen’ ’er is misdaan, Door vaste borgen daar hy kan geloos aan slaan; En voorts het vry gebruik der Kerkdienil in deez’ Staaten Voor ’t algemeen, mits elk zyn vrye keur te laaten; En eind’lyk, dat hy zal ontsangen uit zyn hand ¥Ket Stedehouderschap van ’t gantsche Nederland, Voor hem alleen niet, maar ook erslyk voor zyn zoonen. Wat dunkt Graas van den Berg? VAN DEN BERG. ’k Verzoek, wil my verschoonen, Heer. Asgezant, dat ik den Koning niet vertrouw, ’tïs al te veel beloost. ASGEZANT. Dénk eens, hoe ’t naberouw Den Prins zou plaagen, als deez.1 gunstvloed was verloopen. ’k Zal Hem verzeek’ren dat hy mag op alles hoopen Door ’s Konings .goedheid, tot vergröoting van zyn’ staat, Als ik gehoor verwei s. Doch uw vernust en raad Moet werken op zyn hert, eer ik hem stel voor oogen Waar in zyn heil bestaat. -t’ V A N D E N B E R G. ¥ ’tïs niet in myn vermogen: Heer Aldegonde, als ook de schrand’re Barneveld, Zyn boezemvrienden daar hy iteeds mede is verzeld, Vet sterken hem, om nooit de Koning weêr te erkennen Voor Opperheer. ASGEZANT. Schoon zy dus buitenspoorig rennen, Myn Heer.gy weet uw’ pligt om hem... Maar ’k hoor gerucht. ’t Is Barneveld. ’kZal u in myn vertrek de vrucht Doen zien, waar meê myn Vorst uw trouwheid wil beschenken. - * Tan’ VAN DEN BERG. ’k Beloos u niets, maar ’k neem de zaak in myn bedenken, DERDE TOONNEEL. Hbarneveld, hen ziende weggaan, oe ! ’k zie daar van de Berg byd’Asgezant! ’s Is’vreemt Wat zaak mag ’t zyn die hy in zyn bedenken neemt? Zou ’t Spaarische goud hem ook,om iets te doen,bekoorcn, Tot nadeel van deez’ Staat? Helaas! wat moet ik hooren^ Geen erger kwaal dan die ontstaat in ’t ingewand. Is ’t niet genoeg dat vriend en vyand zamen spant Door openbaar geweld, om Nederland te plaagen? En staat het nu noch bloot voor heiraelyke laagen? I; ’t moog’lyk, van den Berg, dat gy uw eer bevlekt? Dus zegt myn achterdocht: doch die een vonk ontdekt, Is dikwils magtig om een’ vuurgloed voor te komen. Men dient een dertel paard voor ’t hollen in te toomen. ’n Moet Aldegonde dit verwittigen: hy komt. VIERDE TOONNEEL. ALDEGONDE, BARNEVE. LD. HALDEGONDE. oe! staat nu Barneveld verleegen en verdomd, Die zo veel stormen door zyn wysheid deed bedaaren Tot heil des volks? gy zucht. Wat is u wedervaaren, Myn halsvriend? wie gas u tot deeze droesheid Hos ^ BAR N E V S. L D. Ik vrees, de Prins voed hier een adder op in ’t hos. Dit heest myn ziel ontdek: Maar ’k ben nu buiten vreezen: Want ’k heb hem reeds bespied. ALDEGONDE. En wie zou die toch wezen? BARNEVELD. .È Graas van den Eerg. ALDEGONDE. Gy doolt: zulks kan niet moog’lyk zyn. Gewis, myn Heer, gy zyt bedroogen door den schyn. Hy is vcrmaagschapt met het Stamhuis van Oranje. As B A R4 BARNEVELD. Die mondgemeenschap houd met d’Asgezant van Spanje, Eer die zyn’ M verklaart, is reeds by my verdacht. Men moet in zulk eene eeuw als deeze is, op zyn wacht Met honderd oogen, als een’ and’ren Argus, waaken, Om een’ vertrouwden sctiat door list niet kwyt te raaken, En meest voor hem, die ligt zyn’ Vader volgen zou, Die, uit een bitt’re wrok en haat, zyn dierb re trouw Aan zyn Doorluchtigheid gezwooren, heest gebrooken, En Spanje toeviel om het krygsvuur aan te stooken: Dus wierd een Broeder een verrader, welk een hoon! En wagt ge iets beters van zyn’ weiselenden Zoon, Die reeds zichheim’’lyk laat van ’t los’lyk spoor verrukken? Ik niet: want wie zag ooit van dist’len druiven plukken. ALDEGONDE. Zaagt gy hen by elkaêr? BA KNEVEL D. ’k Heb niet alleen ’t gezicht, Maar ook ’t gehoor tot een getuige, dat zyn pligt Aan ’t wank’len is. Hoe haait is hier de trouw te krenken!,k Belees u niets, maar ’k neem de zaak in myn bedenken. Deez’ woorden sprak hy, toen hy ging met d’Asgezanr. Zyn dit geen blyken van een heimelyk verstand Met vyanden, die steeds naar ons verders verlangen? Maar ’k hoop men zal hem in zyn eigen strikken vangen, Door overtuiging, als men meer van d’aanslag weet. ALDEGONDE. 6 Van den Berg! gy breekt dan eind’Iyk ook uw’ eed, Gelyk uw vader, die zyn achting heest verlooren! Heer Barneveld, men moet den Prins dit voort doen hooren. Eer hy iets schaad’lyks brouwt voor d’algemeenen Staat, Os zyn Doorluchtigheid. De tyd eist geen beraad. BARNEVELD. Ik stem zulks toe, vermits me een heim’lyk voorgevoelen Voorspelt, dat Spanje op nieuw hetvuur van haat wil koelen, Niet voor de vuist, maar door verraad, dat hosvenyn. Oranje, braave held’. waar zult ge veilig zyn? ’tls weer op u gemunt; men zal het noch eens waagen, Om u te vellen door bedekte hinderlaagen, Os schoon ’t Jagevrui met meer and’ren is mislukt. öNederland! hoe word uw vryheid onderdrukt, Als in Civilis eeuw door ’t albeheerschend Romen J ALDEGONDE. Ach! zo de Prins nu stiers, ’t was met ons omgekomen; De vrucht van ’t oproer wierd naar ’s vy ands wenich gemaait. 8ARMBVELD. ’t Is waar, door zulk een’ slag wierd ’s Lands kompas verdraait. Doch de Albestierder, die steeds zit aan ’t roer der zaaken, Zou in dien zwaaren Itorm voor "t schip der vryheid waaken, Al maakte een Staats-orkaan de golven noch zo sterk; Indien we in zulk een’ nood, de handen zels aan ’t werk Maar rustig wilden slaan, om in de woeste baaren De kiel, door ’s Hemels hulp, voor ’t zinken te bewaaren. De Spaansche Rover, die naar vrye Staaten vist, En meert naar de onze, zou niets opdoen met zyn list. Voor my, ’k denk goed en bloed, en leven op te zetten, Eer die Geweldenaar ons Staatjuweel met smetten Bezoedelt, als de Prins den dood, het av’rechts loon Mogt krygen voor zyn’ dienst. ALDEGON DE. Hy leest noch in zyn’ zoon, Den jongen Maurits, die reeds treed op ’t spoorderbraaven, Om d’onwaardeerb’ren 1’chat te voeren in de haven Van rust en veiligheid, gesterkt door wyzen raad, En nodig onderstand der Leden van den Staat. Doch dit ’s te vroeg gezorgd; vermits wy moogen hoopen, Dat deez’ gevreesde ilag zo erg niet as zal loopen. Wy slaan op onze wacht. IAIHIVIK, Ik ben op ’t hoogsl’ verheugd, Myn waarde boezemvriend, dat ge uw verstand en deugd Tot heil van Nederland, met my te kost wilt leggen, Om moedig’svyandseisch.hoe’tgaanmagjsteeds te ontleggen; Maar gaan wy naar den Prins, om hem ’t gewigtig stuk Te ontdekken, eer hem treft een schielyk ongeluk. S.’mde -van V Eer/Ie Deel* TWEEDE DEEU EERSTE TOONNEEL, ORANTE, ALDEGONDE, BARNEVELD, Ljswagttttt MO R A N j E tegen de tys’wacbt. en kate ons hier alleen. *t Geen gy me komt verklaaren, Doovluchte Heeren, in deez’ storm van Staatsgevaaren, -Zou wel een’ nasleep van een’ algemeenen ramp Verwekken konnen: maar ik hoop dat deeze damp Verdwynen zal, nu wy zyn’ wank’len aart ontdekken. 6 Van den Berg! moet gy ook tot een werktuig strekkcn, Om Neerland in een’ poel te domp’len van verdriet? En steunt gy ook op Spanje, als op een’ stas van riet, Die zo veel duizenden door hunne handen boorde? BARNEVELD. Wat reden heest hy, zo het goud hem’ niet bekoorde? ORANJE. Ik heb voor Al va noch Requésens, nooit gevreest: Want de eerste was te wreed, en de and’re las van gees!, En slap van tucht, waar door hy moest veel hoonbezuuren: Dies kon hun heerschappy geen reeks van jaaren duuren, ln een gewest daar ’t volk traag aan de hand wil gaan: Maar wel voor Panna, dien doorlleepen’ Ital’jaan, Wiens krygslist is verzeld met een gewaande zoetheid: Hy dekt met vleiery zyn heerschzucht en verwoedheid. Deeze is ’t dien van den Berg, door d’Asgezant, verleid. Dies is ’t van nooden, dat we met omzichtigheid Deez’ zaak behandelen, tot dat we zien wat wegen Hy in wil llaan. En is hy Spanje meer geneegen Dan ons, wy zul’en ’t haast ventaan: ’kheb hem verzocht Te komen in den raad. ALDEGONDE. Dus zal geen achterdocht Hem hind’ren, om zyn hert voor ons recht uit te spreeken; ’tGeen hy niet doen zou, was zyn toeleg ons gebleeken. - - BAR NEVEL DÈ Ik zie hem naderen: men lett’ dan op den raad Van uw Doorluchtigheid, tot w elstand van den Staat. TWEEDE TOONNEEL. ORANJE, ALDEGONDE, BARNEVELD, VAN DER BERG. BV A N DEN BERG. en hier, doorluchtste Prins, op uw verzoek vcrscheenen. O R A N J E. Gy doet zeer wel, Heer Graas. Wil my gehoor verkenen In ’t nypen van den nood, die ’t Vaderland belaagt. Myn boezemvrienden, die my steeds hebt onderschraagt^ Door uw beleid en trouw in duizend lyssgevaaren, Om d’eens verkreegen schat der vryheid te bcwaaren,’ Die ons zo dikwils schier gerukt wierd uit de hand, Was ’t ooit een tyd om met het oog van uw verstand Voorzichtig toe te zien, ’t is op den dag van heden. ’k Verwagt hier d’Asgezant van Spanje. Wat de reden Van zyn bezending is, valt lichtelyk te raên: Die zal in vleien en verwaandheid meest bcstaan. Doch om aan hem met vrucht niyn hertsgeheimen te uitten, Verwacht ik ’t oordeel van uw wyze raadsbesluiten: Want in dit stuk vertrouw ik niet alleen op ’t myn’. Drie wegen doen zich op, die voor ons open zyn, Om door een vaste keur stantvastig te betreeden: Os eigen wederstand; os hulp van Mogendheden; Os onderwerping aan de Spaansche Monarchy. Ziet daar in ’t kort den grond van ’t werk. Elkspreek’ nu vry Wat hem op ’t hert legt, en wat weg hem staat te kiezen; Want die de waarheid spreekt, zal nooitmyngunstverliezenj Maar hy die veinst is nooit myn liesde en achting waard; Dus wacht ik as hoe elk zyn meening hier verklaart, Om myn bedenkingen daar tegen in te brengen. ALDEGONDE. Doorluchtste Prins, indien de Hemel ’t wou gehengen Dat gy de Vryheid,door geen dwin^’b.ndy bepaald, Omhelzen mogt daar zy gerust haar’ adem haalt, En geen gevaaren van haat’ vyand had te loopen, ’kZou ’kZou gaarne met myn bloed dien schat wel willen koopcn. Nu, om dat Staarjuweel, daar elk om wenscht en zucht, Dat reeds verleegen in uwe armen is gevlucht, Om haar, in zo veel druk cnzwaare tegenspoeden, Voor leed en schennis van tirannen te behoeden, Te houden in ’t bezit, is ’t nodig, zo ik acht, Datwy, door’sHemtlshulp, haar m et onze eigen magt Beichermen, en vol moed op Neêrlands zetel kroonen: Zo zal zy duizenden naar onze lieden troonen, En maaken dit Gewest ’t ontzagch’lykst’ van ’t heel-al. My dunkt ik zie reeds hoe, als van een’ waterval, Dicbruissendstroomenstort, langsakkers, beemden, vlieten, De welvaart in haar ichoot komt krachtig ncderschieten, Met all’ wat wensch’lyk is van ’s waerelds overvloed, Waar voor de Koning met zyn vlooten zwichten moet. Schoon hy hier meester van de waat’ren waant te wezen. Vry uit zich zels te zyn, is vry zyn zonder vreezen: Dus kan men maaken dat de Vryheid nimmer sterst: Maar als men die door hulp van anderen verwerst, Schoon die atkeerig zyn van wreede dwing’landye, Verandert ze in het kort in eene slavernye, .Wiens gal met honig van gevlei is overspreid. Ja leert ons zels natuur niet door de ervarenheid, Der dwaazen leermeest’res, ’t zy ’t kleenen zyn os grooten, Dat hy, die eens uit gunst een weldaad heest genooten, Zyn vryheid kwyt is? Dies laat ons dien dierb’ren schat, Die buiten tegenspraak all’ ’t heil in zich bevat, Niet roek’loos op genaê van vreemde magten waagen: En doen we zulks, gewis wy zullen ’t ons beklaagen, Wyl ieder Vorst de rol van Baatzucht kunstig speeït. Denk dat de Vryheid, die een eed’le maagd verbeeld, Wiens droeve rouwklagt zelss een’ Nero zou verzoeten, Doorluchte Prins, zich heest geworpen aan uw voeten, Ja u verkooren tot Beschermer van haar eer. Bevry haar dan voor ramp, door eigen tegenweer; Op dat de Saam uw’ los bazuine uit alle monden, ¥ Hoe zy in Neerland haar’ Behoeder heest gevonden, Tai trots der Koningen, die tot hun ongeluk, Haar slooten als slavin in een tirannig juk. BARNEVELD. Heer Aldegonde, uw aart zweemt naar de Batavieren, Grondleggers van deez’ Staat, gewoon te zegevieren] Op Legioenen van oud Romen, om den schat Der dierb’re Vryheid, die als nu gekluistsrt zat. Ik volgde uw’ wyzen raad in ’t midden der gevaaren, Tot rust van Nederland, indien we magtig .waren Met eene hand vol volk, den vyand ’t hoosd te biên, Die niet zal rusten, ja geen myn van goud ontzien, Om ons door woest geweld os krygslist te overwinneÈ: Het smert zyn’ trotsen 1noed, ja ’tgaat hem aan de zinnen, Dat hy deez’ paerel van zyn rykJkroon derven moet: Deez’kost’lyk’oorlog, dien hy voert, maakt hem verwoed Door wraak, om alles tot herkryging uit te werken. Dies moeten wy ons met het Bondgsnootschap sterken Van d’een’ osd’and’ren Vorst. ’t Is waar dat de eigenbaat En zelsbelang regeert in ieder ryk en staat: Doch ’t is niet minder waar, dat onze nagebuuren Wel zien, dat hunne val op onz’ gesloopte muuren Gebouwtzou worden: want de Spaansche Monarchy Loopt ieder in het oog, die door haar tiranny Elk landaart opwekt, die reeds moog’lyk samenspannen, Om d’algemeenen Wols uit dit gewest te bannen. Dit laatste sterkt myn hoop, en dit ’s de naaste weg, Die we inslaan moeten, na een heilzaam overleg. Te meer, om dat zels in het hert van deeze Sraaten, Ook Wolven nest’len, die hun stem reeds hooren laaten; Een stem van burgertwist, van oproer, haat en spyt, Ja zelss van landverraad. ó Vorst! dies is het tyd Zo-wel voor ’t een gedrocht, als ’t andere te waaken. Opdat wy eens de vrucht der zoete vryheid smaaken, Niet op een’ lossen waan, maar op een’ goeden grond, Die vast en duurzaam is. Men kiez’ dan een verbond, Dat ons beschermen, en ook tevens kan verhessen: Geen middel is zo sterk om Spanje in ’t hert te tressen. Het winnen van den tyd baart aanwas van geluk; Dus raakt men eerlyk uit deez’jammerpoel van druk, Om veilig ’t woest geweld en moetwil in te toomee. VAK VAN DEN BERG. Noch de een noch de and’re weg is veilig om te komen J Doorluchtste Prins, daar ’t op gemunt is in deez’ staat. Men spoore een’ derden op, en zoeke een toeverlaat Die varter is; men geev’ zich over ter genade Des Konings, die ons nooit zo wel als nu te stade Zal komen, wyl hy d’aart der Nederlanders weet, En recht leert kennen:^wanthy was, ’tiswaar, welwreed, Maar meest door misverstand: het zyn de hovelingen^ Die door hun eigen wraak het spoor te buiten gingen, Wier herten nimmer zyn vereenigd met hnnn’ mond; Byzonder Alva, die zich meesterlyk verstond Om ’s Vorsten geest als wasch naar zyn belang te buigen: Zulks kunnen de edelen van ’t Spaansche hos getuigen: Maar toen hy zag hoe ’t werk steeds voorhem was verbloemd, Heest hy dien Veldheer ter gevangenis gedoemt, Zo dra als hy den voet in Spanje nederzette: Ja zels zyn zegepraal van Portugal belette Des Kónings ongnnst niet, die hem, hoe hoog bejaard, Liet sterven buiten ’slands. Diesicheen de Vorst ontaard, Zo lang de Waarheid voor zyne oogen blees verborgen: Maar nu zy zich ontdekt, nu kan men zonder zorgen Vertrouwen op zyn gunst. Ja uw Doorluchtigheid Is, door haar gaaven en voorzichtig krygsbeleid, Reeds meer dan ooit by hem in achting. Laat dan heden Myn raad hier gelden, om met roem te rug te treeden, Eer wy ’t gedwongen doen door een’ verhaasten (lag. Want eigen tegenweer, als ik ’t ook zeggen mag,. ’tGeen wel gezegt is, dat ’s van zels in ’t vuur te loopen; En op den bystand van een’ nagebuur te hoopen, Die buiten kryg met rust, zyn ryksgebied behoud, Is vruchteloos, ja op een grond van waan gebouwd: Want wat verstandig Vorst zal zich met ons bemoejen, Als hy maar denkt dat daar een oorlog uit kan groejen Met een’ Monarch, die, als hy wil, hem door zyn magt Vervolgen kan tot dat hv te onder is gebragt? Ook zou hem de achterdocht, os niet zyne onderdaanen Een weg totopstand, naar ons voorbeeld, mogten baancn, Om ’t juk te breeken van gehoorzaamheid en trouw, Doen Doen aars’len, schoon hy ons behulpzaam wezen wou. Dies moeten wy, om hier niet alles te verliezen, Een’ weg die veilig is tot ons geluk verkiezen: Dat ’s de onderwerping: En wie weet os de Asgezant Dienlast niet heest, tot rust en vreugd van Nederland.. ORANJE. Myn boezemvrienden, ’k ben u voor uw raadsbesluiten Verpljgt: ’k zal my dan ook in ’t kort vrymoedig uitten. ’k Verzoek dat niemand om myn keur misnoegd mag zyn; Wyl ik vertrouw dat u de waarheid, niet de schyn, Bewoogen heest, om tot ’s Lands nut by een te komen. Heer Barneveld, uw raad word by my aangenomen: Die komt my in deez’ stand van laaken ’t heilzaamll’ voor. DERDE TOONNEEL. ORANJE, ALDEGONDE, BARNEVELD, VAN DEN BERG, VAN MALDEREE. VAN MALDEREE. D oorluchtste, de Asgezant verzoekt by u gehoor, Doch in ’t geheim. ORANJE. Men doe hem aanstonds binnen treeden. VIERDE TOONNEEL. ORANJE, ALDEGONDE, BARNEVELD, VAN DEN BERG. ORANJE. H eer Aldegonde, ga : verzeker aan de Leden Der Staaten, dat ik in ’t gesprek met d’Asgezant Niets zal beüuiten; noch, al was ’t tot heil van ’t Land, Hun voorrecht, ’t geen ik hier zou Ichynen te besnoejtn, Ooit krenken, maar tot roem en luister aan doen groejen. Dus weert men ’t kwaad vermoên. B AL ALDEGONDE. Uw wil word voort volbragt. Barneveld tegen Oranje. Wy gaan. De Hemel sterke uw wys beleid en kracht. VYSDE TOONNEEL. ORANJE, ASGEZANT. ASGEZANT. "P* er ik, doorluchte Prins, aan u myn’ last doe hooren, Moet ik eerst melden dat myn’ Vortt iets kwam ter ooren, Het geen hy in ’t begin maar hield voor yd’len waan, Een hersenschim waar aan hy geen geloos kon Haan, Tot dat hy daar van kan de zekerheid besessen. Men zegt, men wil u tot de Graas’lykheid verhessen. Is’t waarheid, Prins, os maar een uitgestrooid vermoên? ORANJE. Heer Asgezant, ik heb geen rekenschap te doen Aan u noch aan uw’ Vorst van myne staatsbelangen. Os denkt ge my ook in uw’ hoosschen strik te vangen? Zulks is vergeess: men word omzichtig door den tyd. ASGEZANT. ’t Is elk bewust dat gy die groote Zwyger zyt, (den. Wiens staatslist ’t scherpst’ vernust bezwaarlyk kan doorgronDoch ’k neem ’t voor waarheid aan het geen me ons kwam verkonden. Is’t moog’lyk dat uw’ vlug verstand, zo ryk begaast, Daar elk met los van spreekt, dus buitenspoorig draast Langs eene woeskny, om eind’lyk te verdwaalen In eenen nacht van ramp, daar gy de zonnestraalen, Van ’s Konings goedheid derst in’t uitterste verdriet! Ik waarschuw u, ö Vorst! breek toch met Spanje niet, Daar gy zo duur aan zyt verpligt. En wat zal’t wezen.* Zo gy haar wederstaat dan hebt’ge uw’ val te vreezen, Schoon uw gemoed reeds van een Volkbeheersching droomt. Gy zult in’t kort dit Land met magt zien overstroomd Van krygsvolk, door geen’ dyk van tegenweer te sluiten. Gy denkt misschien: ’k verwagt myn grootste hulp van buiten; Een Bondgenoot zal my herstellen in myn’ staat. Geloos me, Prins, steun op geen’ yd’len toeverlaat, Waar van ge u zekerlyk te spade 20ud beklaagen. En wie zou dat toch zyn? Zult gy’t met Vrankryk waagt n ï Die loonde u met verraad, en looze arg’listigheid. Dat bleek, toen Alengon, door hovaardy verleid, Met ’s moeders list gesterkt, uw Vryheid wou verkrachten. Os hoopt ge op ’s Keizers hulp, en Duitsche legermagten? Dat’sook vergeess: diezyn door binnenkryg verwerd: En zelden denkt me in nood om ’s nabuurs droeve sinert: Want hy die onderlegt word overal verschoven. t Is Eng’land dan alleen die bystand kan belooven; Ik zeg belooven: want hy die deez’ Land aard kent, Is wel bewust dat zy niet anders zyn gewent. Ook is myn Koning door de wraakzucht ingenomen, Om eens den hoogmoed en de gruw’len te betoomen Diêr trotse Koningin, die ’t leven van hem houd, Wyl Zusters tiranny reeds had haar gras gebouwt. Door deeze reen kan uw Doorluchtigheid besessen, Wat onverwagte slag haar op het hoosd zou tressen, En, by gevolg, hoe zwak uw hoop op Engeland Gegrond is, schoon ze u gas het nodige onderstand. Maar waarom geld en volk van and’ren as te smecken i En u dus in gevaar van weigering te steeken, Ten doel te staan voor spot van hun die u bespiên? Os is’t om u eens Heer van Nederland te zien? Hoe! kan myn Koning u niet tot dien stand verhoogen, Om onder zyne hoede een Vorstelyk vermogen Te voeren, zonder vrees voor muitzucht en geweld? Gewis. Waak dan eens op, ö weêrgalooze Held! Ontsang (dit is myn last) het Graasschap uit myn handen, En ’t vrye Kerkgebruik in zyne Nederlanden; Mits dat ge jaar óp jaar uw leenverhessing doet. Bedien u van’t geluk, nu’t koninglyk gemoed U met veel hooger eer en luisterwil bekleeden Dan de Onderkoningen van all’ zyn Mogendheden. ORANJE. Hoe weet de Vogelaar, door liesselyk geluid B 2 En En list, de onnoos’le vink te lokken met zyn sluit! Wie kon uw’ Koning dus van zyn verstand berooven, Dat hy gelooven kan dat ik hem kan gelcoven? Wie heett hem uit dien poel van tiranny gered? Hem die een’ bloedprys korts heest op myn hoosd gei et, En my alom gelyk een’muiter uitgekreeten, . Ja als een monster dat noch ziel heest noch geweeten, Gevloekt, geicholden, ja zelss tegen reên en recht, Gelyk ten aardstiran het Vaderland ontzegt. ’k Zwyg van den hoon die’k moest in vroegertyd bezuuren, Wanneer (ówelkeensroaad!) mynzoondeGraasvan Buuren Uit Leuven wierd geligt, en in zyn hos gevoert, Op wiens onscliatbaar pand de GeélVlykheid noch loert. ’k Zwyg van tic rampen die my over zyn gekomen, Alleen om dat ik zocht het ondier in te toornen Gcvveetensdwang, (die pest die wet en Staat verdelgt, En huis en hos verslind, ja bloed en traanen zwelgt J En dat ik gaarne zag ’s Lands nutte willekeuren Gehandhaasd, die’k moest zien in duizend stukken scheuren Door ’s Konings last. Vertrouwt ge noch, Heer Asgezant, Dat hy my schenken zou ’t bestier van Nederland, Op zulk een voorwaarde ah hy my komt aan te bieden? En wat ik vorder zag in ditGewest geschieden, Daar’t hair te berg van ryst, is best hier niet vertoont, Dan dit alleen hoe hy getrouwe dienaars loont. Wat had de braasste Held, die immer was, misdreeven, Die Vrankïyk tweemaal heest doen sidderen en beeven, En ’s Konings troon, die reeds aan ’t vallen was, gellerkt, Ja die zyn huw’lyk heest met Engeland bewerkt, ’k Meen Egmond, die men niet dan met ontzag kan noemen? Hoe kon hy zulk een hoosd, door Alvaas wrevel, doemen (Ik yze als ik ’t herdenk) op ’t bloedig hosschavor. ’k Zwyg nu van Hoorne, meê deelachtig aan dat lot, En Bergen, Montigny, en duizend held’rs lichten Van (laat, waar voor de roem uw ’s Land-aards steeds moet zwichten. Wat dunkt u, os men op dien Vorst ook vast kan gaan, Die roem op weibreuk draagt, op dwing’landy, op waan, Op kunsl om ’t arme volk door lastente bczwaaren, En wreedheid, nooit gekent by woedende barbaaren i A r G ïASGEZANT. Wanneer een Staatziekte in een kanker is verkeerd, Dan heest de ervarenis ons meer dan eens geleert, In Ryken al zo wel als in de mind’re Staaten; Dat zachte midd’len ter geneezing weinig baaten: De lyder word dan best door vuur en staal gered. O R A’.N J E. Maar als de wond-arts zich van binnen voelt besmet, Dat hy den lyder heest bedorven in zyn leden, Met kwaade midd’len tot zyn’ welstand te besteeden, Dan blyst de schuld op hem. En wie, Heer Asgezant, Was toch die arts, die’t.toen elendig Nederland Veel erger heest gemaakt dan ’t ooit was van te voren? Was’t niet de Vorst.die naar geen’ wyzen raad wou hooren Van Heer Sresneda, dien doorzichtigen Prelaat, Die al voorspelde, dat het volk van deez.cn Staat Niet door de dwing’landy maar zachtheid is te winnen, Gelyk de Landvoogdes ook Ichrees? Maar’s Koningszinnen, Vervreemd van ’s Keizers les, verkoozen ’t kwaad voor’tbest: Toen wies de kanker aan gelyk de veege pest: Maar had hy Seria naar Nederland gezonden, Het was gelukkig reeds geneezen van zyn wonden. ASGEZANT. Maar als’t gemeen dtn Vorst in zyne keur bepaalt, Is dat geen muitery? Dus zyt gy as^edwaalt Van uwen pli£Èc met van uw’ wettig’ Heer te scheiden. Uw voorbeeld deed, ö Prins! veel duizenden verleiden. ORANJE. Ontslaat een Vorst zich zels niet van de heerschappy, Als hy ’s Lands wetten breekt door wreede dwing’landy? Die wettig was, word dan onwettig door zyn daaden. Os moet het volk, als hy op averechtse paden Van wraakzucht en geweld, verhit op moord en bloed,’ Verdoolt, hem volgen? Neen, het dwangeloos gemoed Is vry; dat mag, ja zelss dat moet dan van hem wyken. Ook is zyn wettigheid in zyne Koningryken Van Napels, Arragon, Sicil’je en and’re meer, Door’t ersrecht vast gemaakt; daar is hy Opperheer; B 3 Daar Daar heerscht hy onbepaald: maar hier was hy gebonden Aan wetten, die hy zels heest trouweloos geschonden. Dit ’s de oorzaak dat ik week. En geest men dat de schuld Van muitery, zulks moet ik lyden met geduld. Maar stond het my ook vry om anderen te doemen. Ik mogt Granvelle wel den grootsten muiter noemen: Die heest het vuur gestookt. ASGEZANT. Granvelle, uw waardste vriend, Die u zo trouw gelyk een broeder heest gedient? Waar zag m’ ooit voorbeeld van de vriendschap, die zo blaakte. Want hy was de oorzaak dat ge aan de erssenis geraakte Van Prins Chalon. En maakt ge nu, door uw beleid, U zels niet schuldig aan de snoodste ondankbaarheid? ORANJE. Van zulk een misdaad ben ik by elk onbesproken. Behalven dat hy eerst die vriendschap heest gebroken Door looze streeken, toen hy my in ’t Echtverbond Met Lotteringen heest bedrogen, en den grond -Gelegt van all’ myn’ druk en wederwaardigheden, Door zyn schynheiligheid en ergerlyke zeden; Zo zwicht ze ook voor het heil van ’t lieve Vaderland. Is’t zyne heerschzucht niet, die ’t onwaardeerbaar pand, De dierb’re Vryheid heest uit Nederland gebannen, Die ’s Konings Amptenaars gemaakt heest tot tirannen? Wier wulpsche dertelheid, te kostbaar voor hun geld, De schattingen in dit gewest heest ingesteld; Een onverdraagbaar juk voor willige onderzaaten, Die zich gemakkelyk door zachtheid leiden laaten; Wiër zuinige aart altoos met weinig is te vreên: Maar wordenze op den nek door ’t woest geweld getreên, Dan spatten ze uit, om zulk’ een’ overlasl te wreeken. Dus wieid de bloedvlag van vervolging opgesteeken: Toen wies de moedwil aan van een baldadig rot, Door last des Kardinaals en Alvaas wreed gebod, Die moest, (ö schrik!) eer hy zynmoordlust kon verzaaden, ïn ’t dierbaar bloed van achtienduizend menschen baadeo. WatPhalaris heest niet voor zulk een daad gevreest? Hoe zal de Nanees dit gelooven, als hy leest Ia ’s Lands geschiedenis wat ons is wedervaaren? En moet men my noch met Granvelles schuld bezwaaren > A’s os ik myne ziel met gruw’len had bennet? Myn Vader heest de kroon op ’s Keizers hoosd gezet, Toen tiranny geen trouw noch wetten overheerde; Daar hy, hoe zeer gevergd, geen dankgist voor begeerde Uit edelmoedigheid: nu word de zoon versmaad Ui: haat en nyd, om dat hy ’t zelsde spoor inslaat. Dit’s’t loon, Heer Asgezant, dat my steeds is beschooretu ASGEZANT. De Koning laat zich op een and’re wys nu hooren Hy wil’t voorledene vergeeten. Sla dien weg Ook in. ORANJE. Zou ik dan, na een heilloos overleg, MynNederlanders, die’k myn kind’ren acht, verraadcn? Daar kome ik nimmer toe. ASGEZANT. Wilt ge op uw’ hals dan laaden Een schrikk’lyke overmagt, die u verdelgen zal In d’allerdiepstcn poel van ramp en ongeval? Myn Koning zal dien hoon niet ongewroken laaten, Al was’t tot ondergang van de algemeene Staaten. ORANJE. Een Koning leest ’er, die uw’ Koning temmen kan: Dat is gebleeken aan zo menig aardstiran. Dies laat hy op zyn magt niet al te’ trots braveeren: Die Koning kan hem haast tot stos doen wederkeereti, En d’aanslag breeken die hy reeds heest vast gestelt; Die Koning Hest het recht, maar haar het wreed gewelds En de euveldaaden die uw Koning heest bedreeven, Waar van hy ’t zyner tyd eens rekenschap moet geeven. ASGEZANT. Verschoon me, ö Prins! dat ik u nodveens eene blyk Uw ’s ontrouws toon. Wanneer de Koning naar zyn rysc Vertrok, heest hy toen niet met ernst aan u geboden Veel’ edelen verdacht van kettery te dooden i B4, EÈ En hebt ge hen, tot hoon van zyne Majesteit Niet voort gewaarschuwt voor dien llag ? Dies hoe me ook plei: Voor uw gedrag en trouw by ’t volk, ’t geen me elk hoon: roemen, Deez’ misdaad blykt tc klaar; die kan men niet verbloemen; Zy blyst, hoe zeer bedekt, Iteedsin geheugenis. ORANJE. Als ’t Koninglyk bevel de reden tegen is En’t dwangeloos gemoed, dat altoos vry moet blyven, Is ’t weigeren een deugd. AH’ ’t geen wy hier bedryven Is voor elks rekening myn Heer. Dies hoe m’ ook tracht Met blind believen, ’t geen men voor een hoosdpligt ach:, Een aardsche Mogenheid door vleien te behaagen, Tot wroeging van zyn ziel en duizend wreede plaagen; Een hooger Majesteit word dus op’t snoodst’ gehoont, Die’t kwaad in’t einde eens ltrast en’t weldoen steeds beloont. Dit ’s de oorzaak dat ik dit gebod niet na kon komen. ASGEZANT. Ik zie gy blyst door waan van vryheid ingenomen. Wat is dan uw besluit? ORANJE. Met’s Hemels hulp den Staat Te redden uit de magt van bloeddorst en verraad; De Vryheid op den troon van Nederland te zetten, In weerwil van uw’ Vorst en all’die ’t wil beletten; Den zuiv’ren Kerkdienst, die den naam van kettery By u moet draagen, uit de klaauw der Hierarchy Te rukken, en met raad en goed en bloed beschermen 3 Tot dat de Almogenheid zich onzer zal erbermen, En maaken ditGewest, schoon nu vertrapt in’t slyk, Door welvaart en geluk de Koningen gelyk. ASGEZANT. Ik ga, en zal myn’ Vorst uw’ wil te kennen geeven. Doch vrees voor zyne wraak. Ter zyde. Nu geld het hem zyn leven. ZESDE TOONNEEL. ORANJE. ’t Gaat vast, de Koning vreest reeds dat hy Nederland Verliezen zal; dies zend hy hier een’ Asgezant Om tyd te winnen, en zyn’ aanslag te beleggen. Nu middelen beraamd, om hem zyn’ eisch te ontzeggen Op eenen vasten grond, op’ dat, na veel geldag, ’t Verdrukte Vaderland eens adem haalen mag. Einde van het tweede Deel. DERDE DEEL. EERSTE TOONNEEL. ASGEZANT, VAN D E N ’b £ R G. UASGEZANT, w raad is dan mislukt? V A N 1 D E N BERG. En de uwe kan niet baaten? ASGEZANT. De Prins heest moed, en zal zich mogelyk verhaten Op ’t Bondgenootschap van de siere Koningin. VAN DEN BERG. Heer Asgezant, het is my leed dat ik u in Deez’ zaak niet dienen kan: gy ziet hoe ’t is geschapen. ASGEZANT. Ik zie, ’t is nodig dat myn Vorst op nieuw zich wapen’, En jaage dit gebroed met kracht eens uit zyn nest. Engy, Heer Graas, doe mede, als’t is gezegt, uwbest, Om deczen Staat, vervuld met kettery, te iloopen, Door ’t volk tot muitery en oproer aan te noopen. Eer een verbintenis met Engeland het styv’, Op dat de hosparty des Konings boven dryv’. Volg dan uw’ Vader door een eed’le zucht gedreeven, En denk dat gy uw woord aan Spanje hebt gegeeven; Ik hoop u daar eerlang te onthaalen met veel zwier: Maar spoor een middel op dat Aldegonde hier Werde opgehouden: Laat hem niet naar Braband keeren: Dat geest aan Panna tyd tr.t krygslist en verweeren. "kZeg u niet meer. Daar list ontbreekt, laatvry’tgeweld.... Maar ’k zie daar weder dien bespieder Barneveld, Die door zyn loozen raad weet ’s Konings roem te krenken. VAN DEN BERG. Vlucht, zo heest hy op u in ’t minst geen achterdenken. Ik heb een list bedacht. ASGEZANT, Vaar wel: gy weet uw’ pligt. TWEE > TWEEDE TOONNEEL. BARNEVELD, VAN DEN BERG. GVAN DEN BERG. y komt van pas, myn Heer, om u iets van gewigt, Het geen den Staat betreft, in vryigheid te ontdekken. BAR NEVEL Dt Wat is ’t} Graas van den Berg? ¥ VAN DEN BERG. Men wil myn trouw bevlekken Door ’tSpaansche goud: myn Heer, ’tis de Asgezant die my Zulks voorhield. Barneveld ter zyde. ’t Is gewis; hier schuilt verradery. Tegen van den Berg. Op welk een’ tyd liet hy dien voorslag aan u hooren? VAN DEN BERG. Zo even. BARNEVEL D. Sprak hy u dan nimmer van te voren, Eer hy gehoor verzocht? VAN DEN BERG. Noch eens, maar niets ter zaak. BARNEVELD. Dies is het nodig dat men voor elk yv’rig waak’. Hebt gy hem eer gekent? VAN DEN BERG. Wy waren goede vrinden Te Leuven, daar we elkaar als broederen beminden, In letteroessning en uitspanning, daar de jeugd, Eer haar de staatzorg word vertrouwt, zich in verheugt. Doch ’k zag hem nooit daar na. B A R N E V E L D, /W ZSjde. ã Ik ben niet zonder vreezen. Tegen van den Berg. ’t Is vreemt dat gy dan zyn vertrouweling kunt wezen In zulk een handeling: ’t is veel voor hem gewaagd, Ea wonder, dathy zich zo onvoorzichtig draagt, Om aan een’die hem naau bekend was, te vertrouwen Een zaak van groot belang, daar hy niet op kan bouwen. ’k Bedank u midd’lerwyl, heer Graas, voor uw bericht. Ik wil niet hoopen dat dit lok-aas, u uw’ pligt En eed, dien gy den Staat eens zwoerd, zal doen vergeeten. Volhard dan in uw trouw. Bezwaarcn? neen, myn Heer: nooit zal my de Asgezant Verleiden: ’k waag myn bloed voor ’t lieve Vaderland. Ik ga om toe te zien. ö / jorgelyke tyden. Daar me elk vertrouwen moet, en zich voor ieder myden! Ik twyssel niet aan ’t sr.ood verraad, het blykt te klaar: Maar ’k heb geen vair. bewys. Zal ik den Prins ’t gevaar Voor oogen (lellen? Os voor eerst de zaak verzwygen, Tot dat wy meerder licht van deezen aanslag krygen? Dit laatste, wyl de Graas reeds by hem is verdacht3 Is veiligst’: want hy zal hem nu geen sterke magt In handen geeven, om iets schaad’lyks uit te voeren; Dies wil ik hem niet met een kwaade maare ontroeren, Hoewel hy in den ramp zich draagt gelyk een held. Daar komt hy aan: hy schynt bekommerd en ontsteld. VIERDE TOONNEEL. ORANJE, BARNEVEL.D. _ BARNEVS. LD. |s ’t my geoorlost uw Doorluchtigheid te vraagen, Wat onlust haar op nieuw beltonnen komt en plaagen} Ik zie uw aangezicht betrokken met een’ dampÈ ORANJE. ’tlsde oude zwarigheid, myn Vriend, geen nieuwe ramp, Die my de zorg des Staats komt teder as te vergen. VAN DEN BERG. Hoe! zou ik myn geweeten DERDE TOONNEEL. BARNEVELD. ’k Heb ’s Asgezants verzoek, die my veel’ goude bergen, Ja Neêrlands heerschappy beloost heest, asgezegt, Ter liesde van myn volk, de vryheid, en het recht, Om my niet aan den schyn van glori te vergaapen. Op deeze weig’ring zal zyn Koning nu niet llaapen, Maar alles tot de wraak (gy weet wat hy vermag) Inspannen, om ons met een’onverwachten slag, ( Dit zal zyn toeleg zyn ) uit wreedheid te verpletten; Denk echter niet dat my zyn hoogmoed doet ontzetten. Ik steun op myn gemoed, op myn gerechte zaak En’s Hemels hulp: doch ’t is voorzichtig dat men waak’, En middelen bedenke om ’t onheil as te lluiten. Gy weet, ik heb uit drie byzond’re raadsbesluiten Uw keur gevolgt. Wat raad om die te doen bestaan? Wat Bondgenootschap dient ons veiligst aan te gaan? BARNEVELD. Zou uw Doorluchtigheid, wiens sehrandere gedachten Wy alle weeten, hier een’ raad van my verwachten? Bedien u van ’t verstand dat u de Hemel gas; Stel zels een middel voor. ORANJE. ’k Verzoek, leg de eerbied as, Myn waarde vriend, en nu uw’ boezem voormy open, Daar nimmer trouw’loosheid os list is ingesloopen: Nooit liet zich Bameveld bedriegen door den schyn. BARNEVELD. Nadien gy ’t dan begeert zal ik gehoorzaam zyn. Wanneer men in ’t bezit van eenen staat wil blyven, En hulp van anderen behoest om zulks te styven, Is ’t nodig dat men naar zulk een’ Bercheimer ziet, Die ons op ’t heusch verzoek alleen geen bystand bied Uit mededoogen; maar wiens eigen Staatsbelangen Ook t’zamenloopen, om eendragtig aan te vangen Een bondgenootschap met gelyken heldenmoed: Niets dat een’ vyand meer verlies en asbreuk doet. En wie betreft dit dan den dapp’ren Engeknder, Die nevens ons reeds vreest voor Spanjes oorlogs-stander, Ja die niets liever wenscht dan Phlips in Nederland Door kryg verwerd te zien? Laat ons dan d’onderstaiid Diêr Diêr wyze Koningin aanstonds met opene armen 1 Omhelzen: want zy zal, ja moet ons wel beschermen Uit staatkunde, om haar Ryk te hoeden voor ’t geweld Des Konings, die haar’ val voorlang heest vast gestclt. Ook heb ik tot die keur noch een byzond’re reden, Door een geheim aan my vertrouwd niet lang geleden. De Paus van Rome is zels aanleider van ’t verbond, ( Wie zou ’t gelooven, Prins ?) hóewel hy met den mond Den Spaanschen Koning dringt om Eng’land te verdelgen: Want zeker ’t valt hem hard en bitter te verzwelgen, Dat by het Koningryk van Napels mislen moet, Voorheen voor ’t Roomsche hos een eigen kerk’lyk goed. Dit tracht hy weder aan zyn Staaten valt te hechten; Dies raad hy Engeland om Spanje te bevechten, Zels door een’ vallen band met uw Doorluchtigheid. ORANJE. Is ’t moogelyk myn vriend? BARNEVELD. Ja, Prins, uw wys beleid, En dat van Vorst Navarre, is hoogby hem in achting. ORANJE. ’k Beken, deez’ tyding gaat verr’ boven myn verwachting. Maar blyst voor Spanje zulks verborgen in een’ hoek? BARNEVELD. De looze Sixtus is den schrand’ren Phlips te kloek, Wiens bitter bygeloos, van jongs as ingezogen, Den Paus te stade komt: dus sterkt hy ’t groot vermogen Der Koninginne, en steltons ook eerlang in staat Van veiligheid: dus werkt de Hemel door zyn’ raad Voor ons te wonderbaar. ORANJE. Wy zyn van één gedachten, Myn waarde boezemvriend: Laat ons dan voort betrachten Wat onze pligt is in deez’ tyd van ongeval. Ik weet dat Aldegonde ook met ons stemmen zal; Zulks heest hy my beloost. Men laat dan een Gezantschap Van staat vervaardigen, op dat dit bondverwantsehap Met zulk een Nagebuur door eendragt blyve .in stand, Tot redding, ruit en vreugd, van ’t kwynend Nederland. Maar Maar’kmoetuiets, hetgeenmeop’thertlegt, openbaaren, Wyl ’t my bezwaart, BAK. NEVEL D. Wil uw geheim aan my verklaaren: Myn raad is tot uw’ dienit. ORANJE. Zulks is my wel bewust. De huiszorg, die dus lang door staatzorg heest geruit, Word weder opgewekt, en prikkelt my met spooren. Myn Maurits, uit myn Saxische Echtgenoot’gebooren, Is sier en trots van aart, gelyk u is bekent. Nu vreeze ik, als hy ’t paard eens van deez’ Staaten ment Na myne aslyvigheid, dat hy te hard zaldraaven. BA 11 NEVEL D. Geen nood, doorluchtste Prins: hy heest verstand en gaaven. ORANJE. Dit ’s voedsel voor myn zorg: want hoogmoed nestelt licht In zulke zielen, om allengs van eer en pligt Te ontaarden door gevlei, de snoodste pest der hoven; - Dat monster, vreeze ik, zal zyn eêl vernust verdooven. Daar komt hy: toets hem eens, en neem hem einstig voor. Hy luistert meest naar u, en geest u steeds gehoor,’ Dat heb ik wel bemerkt: ik steun op uw vermogen. Die spruiten moeten in hun jonkheid zyn gebogen, Eer ze in hunn’ ouderdom stos geeven tot verdriet. VY^SDE TOONNEEL. MAURITS, BARNEVELD. MAURITS. Xjag ik daar even myn’ Heer Vader by u niet, Heer Barneveld? waar is hy? ’k moet hem nodigsprceken. BARNEVELD. Ja Prins. Hy is in zyn geheimvertrek geweeken; Hy heest belet. Maar mag ik vraagen naar de vreugd Die ’k zie in uw gelaat? MAURITS. Zou ik niet zyn verheugd? De blydschap had nooit op myn hert dat groot vermogen. Men Men zal myn’ Vader tot de Graas lykheid verhoogeiu ’k Verlang reeds naar de pracht van ’t huldigen, myn Heer, Om, met de Ridderschapgemoedigd, door dc Speer Ook de overwinning in het steekspel te behaalen. Hoe zal uw Vorst nu met den hoed der Vryheid praaien, En heerschen onbepaald in spyt der Spaansche magt, En ’s vyands hoogmoed dien ’k haast zie ten val gebragt! BARNEVELD. Maar uw Genade spreekt noch jong en onervaaren: Uw heete drist aal met den tyd noch wel bedaaren. Een Graas van Holland is verbonden aan de wet, Die hem door de edelen des Lands word voorgezet Met eede, eer hy eens pronkt met zulk een vorst’lykteken; Die hy niet breeken mag, os hy is voort versleeken, Van ’t recht der Graas’lykheid; dan is ’t gebieden uit. M A U R I T S. Hoe! word zyn heerschzucht door den onderdaan gesluit r’ Dat ’s muitery: zulks zou ik strassen ; ja voorzeker. BARNEVELD. Dan wierd gy ook gestrast gelyk een eedverbreeker. M A u R 1 T s. Hoe! mag een Vorst dan ah" niet doen wat hy vermag? BARNEVELD. In Neerland niet: hier heest hy een bepaald gezagh. Want om dat Spanje niet wou naar deei’ wetten hooren, Heest z’y de heerschappy van dit Gewest verloren. M A U R I T S. Bepaaldheid doost den glans van eenen Vorst. Ik zou Dien ongehoorzaam* aait wel dwingen, om getrouw Te zyn: want beter is ’t een Heer dan siaas te wezen.] BARNEVELD. Hebt gy ’t verdichtze! wel van Ikarus geleezen? M A U R I T S. Gewis, myn Heer: hy was ’t die mét zyn’ vader vloog Op wasiche vleugelen. BARNEVELD. Maar vloog hy niet te hoog? M A U K I T S. ö Ja: hy kwam de zon tc na: dies moest hy zinken sn ’t midden van de zee, en jamraerlyk verdrinkenÈ BARNEVELD. Dat ’s wel: maar waar op ziet dit leerzaam zinnebeeld? M A U R I T S. ’k Heb nimmer daar met myn gedachten op gespeelt. ’k Verzoek ontdek het my. BARNEVELD. Ik zal ’t u uit gaan leggenÈ ö Jonge Oranje-spruit! het wil niet anders zeggen Dan dit: (ik zie nu op ’t gewigtig Staatsbestuur.) Als Vorsten, boven ’t perk der wetten, ’t zonnevuur Van Hem, die alles schiep, verwaand te dicht genaaken Uit hoogmoed, enkel wasch, datzy dan,’door hetblaaken, Voorover storten uit hun zetel in een zee Van ramp, verachting, hoon en eindloos hertenwee, Daar menig Vorst den dood vrywillig voor zou kiezenÈ Myn Graas, wil dan uw’ roem niet roekeloos verhezen. Want moogelyk Word ge eens een Heer van dit Gewesl. Leer, leer met schrik, tot heil van uw GemcenebestÈ Hoe veele Koningen, en Keizers van vermogen, Die ook met Ikarus zyn veel te hoog gevlogen, Gevallen zyn: draag dan toch tot uw’ weliland zucht. En vlieg met Dedalus in ’t midden van de lucht: Die middelweg is deugd, een’ Vorst zo duur bevolen: Zo zult ge niet te hoog, noch ook te laag verdoolen In uwe streek; zo word gy van uw volk bemint, Van vyanden ontzien, in ’t bloejend Staatsbewind; Zo zal . È È M A U R I T S. Vaar wel, myn Heer: ’kzie Aldegonde komen. Uw les word op haar’ tyd eens van my waargenomen. ZESDE TOONNEEL. . ALDEGONDE, BARNEVELD. WALDEGONDE, aar is de Prins, myn Heer? BARNEVELD.’ Nu, moog’lyk by zyn zoon. C Gy Gy schynt ontsteld, myn vriend; dat ben ik ongewoon; Wat onrust (want men moet nu maar naar rampen vraagen) Is opgereezen om den Staat op nieuw te plaagen? ALDEGONDE. Men zegt hier, de Asgezant Iticht oproer en verraad, Om zyn Doorluchtigheid, uit enk’le spyt, in haat By ’t volk te brengen, als os hy door dwing’landye Het voeren wil in ’t juk van wreede slavernye; Hy schildert het bedrys der Graaven schand’lyk as, En haalt hun burgertwist en wraakzucht uit het gras, En duizend gruw’len in hun heerschappy bedreven; Hy zegt: Dus zal de Prins in Nederland ook leevtn, Als hem de Graas’lykheid door Holland Ridderjchap Word opgedraagen; en als hy op deezen trap Geklommen is, dan zal de Zwyger dingtaal sprteken, Om uwe Vryheid naar de kroon en ’t hert te steeken. Denk eens os dit gerucht my niet gevoelig smert? BARNEVELD. Dit lag my lang, gelyk een’ zwaaren steen, op ’t hert. Wat raad om zulk een taal van ergernis te sluiten? Gy weet.myn vriend, hoeligt deez’landaardslaat aan ’t muiten; En dit ’s de rechte stos. ó Spanje! welk een list Bedenkt gy niet, om ons in eenen gloed van twist Te zetten, daar ge u dan maar vrolyk by zoud warmen, In plaats van ’t arme volk voor onheil te beschermen! ’k Beken, zo ik een kroon aan zyn Doorluchtigheid Opdraagen kon, ik zou die aan zyn wys beleid En deugd vertrouwen; want hy schynt ’er toe geboren: Maar ’t G.raasschap, ducht ik, is hem al te vroeg beschoren. Myn Heer, uw yver heest in dit gewigtig stuk Zich al te veel verhaast: ik vrees voor ongeluk, En zwaarder ramp: want die hier wil een toren stichten, Moet overslaan os hy dat werk wel kan verrichten, . Eer de onvoorzichtigheid hem stelt voor elk ten spot. De zoon (gy kent zyn’ aart) verlangt reeds naar dat lot Van heerschappy: dus word hy stout en opgeblaazen. En ’t is de hoogmoed die de wyzen maakt tot dwaazen: En als de dwaasheid in een Vorstendom regeert, Word alles tot den grond vernielt en omgekeert, Ç Als in een woesteny van ongetemde dieren. ALDEGONOE. Myn vriend, waar toe den toom van zorg zo ruim te vieren? ’t Berouwt my niet dat ik zulks heb in ’t werk gestelt: ’t Was nodig,-dacht my, om dien weêrgaloozen held In top van ’t Staatsbewind te voeren. Wie is nader Dan zulk een Vorst, die zich gelyk een trouwe Vader Des Vaderlands gedroeg in ’t barnen van den nood? Die zyne vyanden zels hulp en bystand bood, Ja heest gekoestert in hun kerkers? ’t Is gebleeken’ In d’aanslag van Anjou. Laat de Asgezant dan spreeken Tot nadeel van den Prins, ’t hegt niet op Nederland: Zyn deugd is al te diep in ieders hert geplant; De roem zyn’s wysheids klinkt zelss tot in ’thos van Romen.’ En wie is magtiger om ’t ondier in te toomen, ’tGeen ons belaagt? Dat zal men zien als’t waardig hoosd Met de eerkrans praalt, welks glans den haat en nyd verdoost. BAR.NEVELD, Men hoop’ dan dat de zaak gelukkig as mag loopen. ALDEGONDE. Vrees niet, myn waarde vriend, ik zie een veilig open. Maar gaan we, op dat ik aan den Prins ’t gerucht ontdekk’. BAR.NEVÏLD. Ga voor, ik volg u: hy iï in ’t geheimvertrek. ZEVENDE TOONNEEL. IAK.NEVELD. voorgevoel van smerte Legt, als een zwaare damp, My Maurits op het herte, Als os me een droeve ramp Eens stond van hem te wachten! Maar waar toch voor gevreesd? Weg ydele gedachten, Die my dus maakt bedeest: Zweest niet meer door myn zinnen; Verdry st geen teed’re zucht Cz Om Om Naslau te beminnen, En de eed’le Oranje-vrucht, (Hoe zeer de vloekverwanten Ook woeden door hunn’ list,) In dit Gewest te planten. De Hemel zal de twist En nyd wel eens verjaagen. Hoe ’t zy, ik zal myn bloed Voor ’s Prinslen telgen waagen. En word my kwaad voor goed Vergolden, ’k zal ’t gedoogen. Den’ rots blyst onbewoogen. Einde vaÈ het derde Deel. VIERDE DEEL. EERSTE TOONNEELJ Parit myn bencepen ziel met schroeven? Wat kan myn bang gemoed bedroeven Óp ieder oogenblik? Ik loop bekommert door de zaalen. 6 Hemel! wat mag ’t zyn? Hoe kan de zonneichyn Van myne vreugd zo schielyk daalen? . ’t Is os ik word gejaagt Door iets, waar van ik zels de reden Niet weet. Hoe word ik zo bestreden, Daar my geen wanhoop knaagt, Noch i’cherpe prikkel van ’t geweeten, Dat my iets kwaads verwyt? ’t Gaat vast, de bitsenyd. Voor lang op myn gedrag gebeeten, Is weder op de been, Om Nederland met nieuwe rampen Door snoode list aan boort te klampen, En ieder te vertreên. ’kBeveel my echter in uw hoede, ö Oppermajesteit! Stier, door uw wys beleid, Deez’ voorgeziene pyl ten goede Van ’t volk; red het uit smert, Al treft ze my in ’t hert. Wie daar? TWEEDE TOONNEEL. ORANJE, VAN M A L D E R E E. ORANJE. Wat onbekende schrik ORANJE. Hy kome. Al weder nieuwe plaagen. DERDE TOONNEEL. ORANJE, VAK DEN BERG. WO R A N J E. at jaagt Nees van den Berg dus schielyk herwaarts heen? VAN DEN BERG. Is Aldegonde reeds vertrokken, Prins? ORANJE. ö Neen. Maar ’k heb hem voortgeprest. VAN DEN BERG. Dat jaagt myn vrees van ’t herte. ORANJE. Wat zorg, wat vrees vervult uw’ geest met nieuwe smerte? VAN DEN BBRG. Doorluchte Prins, my is van goeder hand bericht, Zo hy te Antwerpen komt, hy word daar voort gelicht: Een samenspanning heest zyn’ ondergang besloten: Daarnestelt, tot’sLands ramp, een reeks van vloekgenooten. Dies gees dien Heer van staat, uw’ slut en rechterhand, Niet over aan een volk dat reeds van wraakzucht brand: Bescherm hem hier, tot dat die wolk is weggedreven Door uw ontzagch’lykheid. ORANJE. Wie staat hem naar zyn leven? VAN DEN BERG. Het Vleesverkoopers gild_, gesterkt door hooger magt. De baatzucht, die naar ’t’hoosd des Burgermcesters tracht, Legt daar een goude brug om Parma in te haaien. Oranje. Wat is de reên dat zy op Aldegonde smaalen? Hy hielp de burgery steeds door zyn’ wyzen raad. VAN DEN BERG. Om dat hy last gas, tot behoud van onzen Staat, Den Blaauwengarensdyk voor ’t Schelde door te breeken, Waar door dc beste weide, en een der schoonste strceken Zou onderloopen, tot groot nadeel van het gild. Maar ’k toes te lang. Myn Prins, hier dient geen’tydgespilt, Om hem dit kwaade nieuws voor al bekent te maaken. o R A N j E. (ken. Ga zoek hem: ’t dunkt me ook best dat hy dien tocht moet staa . VIERDE TOONNEEL. O R A N J I. ’t K.an waar zyn ’t geen hy zegt: maar nu hy is verdacht Van oproer en verraad, verhest zyn woord haar kracht. ’k Verwacht hier Aldegonde, en zal uit hem wel hooren Os hy geloost, dat hem die rampspoed is beschooren. Wat is ’t een’ zwaaren last, wanneer m’ aan ’t roer van staat Steeds waaken moet voor list, geweld en eigenbaat! Kom hier myn zoon. VYSDE TOONNEEL. ORANJE, MAURITS. M A U R I T S. w at is ’t, doorluchtste Heer en Vader, Waar in ik u ten dienit kan staan i ORANJE. Myn zoon, tree nader, Maurits knielt en kust zyn’s vaders hand, die hem weder ophest. En hoor uw ’s vaders les en nutten raad. Uw aart Is vry gezeg’lyk en opmerkend, maar ’t bezwaart Myn ziel, dat ik een trots, een sier en moedig wezen In u bespeur’, waar in ik reeds te klaar kan leezen Hoe een verwaandheid u beheerscht, die gants niet past Aan eenen Prins, die ’t volk voor druk en overlast Bcschermen moet, gelyk een Vader. Buig uw zinnen, Op dat ze niets dan trouw en vrede, en ’t recht beminnen, Dm naar uw’ pligt die wel in destigheid bestaat, Maar ook in vriend’lykheid. Een stuurs en wreed gelaat Baart askeer, en all’ ’t geea den Landzaat kan mishaagen. Mislchien zult gy in ’t kort op uwe schoud’ren draaeen * C 4 ’tGc’t Gcwigtig Staatsbestuur van ’t vrye Nederland.ZESDE TOONNEEL. Want Spanje, nooit gerust, heest moog’lyk weêr een hand Gereed, om door het itaal op myne borst te woeden. M A U X I T S. ö Hemel! wil ons voor dien zwaaren slag behoeden. Ach Vader J ik uezwyk van Ichrik op zulk een taal, Die my het hen doorboort. ORANJE. Het geen my menigmaal Ontmoet is, zou me op’tlaatst’wel dood’lyk kunnen tressen. Wy liaan in ’s Hemels hand: en ’t leert u ook besessen My;>e ondernyzvng, door een loiTe en wulpsche waan, Als os ’t de laatste was, niet in den wind te slaan, Maar in ’t gemoed, gelyk een paerel op te sluiten. Ik zal my naar myn’ pligt dan nader aan u uitten. Gy zyt, rnyn zoon, een telg van Vorstelyk geslacht, Zo edel als ooit is in Duitschland voortgebragt: Nu om die adeldom vol luitter kracht te geeven, Moet ge u vergieren met een vroom en loslyk leven, En schuwen ’t snood gedrag diêr eed’len, ja hunn’ schyn, Die waanen dat men hier, om adelyk te zyn, Moet eerloos wezen, om de deugd op ’t hert te trceden Door duizend gruwelen en buitensporigheden. ó Zoon! maak dat die peil u nimmermeer besmett*. De Prins Antigonus, wierd eens op een banket Gehodigt, en hy liet daar toe om oorlos vraagen Aan zynen Zeuevoogd, os’t hem ook mogt behaagen: Maar ’t anrwoord was alleen: Gy zyt een’s Konir.gs zoon. Het byzyn van ’t vermaak diêr dertien was een hoon, Die hem bezwalken zou. Leer dan voor de achting waaken Van uw geboorte en staat: Ja laat uw yver blaaken Tot welliand van uw volk, en breek toch nooit de wet. Tot hun beveiliging en vryheid voorgezet: Want die ’s Lands wetten schend, betoont zyn tirannyc. Gy weet,’’ deez’ landaard is op wreede dwing’landye Gebecten, ja geneigd tot oproer in dien stand. -Maak u beminn’lyk, niet gevreesd in ’t Vaderland. Liat nooit rechtvaardigheid van uwen rechtbank scheiden, En laat u nimmer door scbynheiligen verleiden Tot staatsvcrandering, uit een’ byzond’ren haat: Vermomde oorblaazers zyn de kankers in een’tStaat. Myn zoon, wil dan den raad der wyzen niet verwerpen, En nooit door bitt’re spyt het wraakzwaard op hen scherpen,’ Indien ze iets rieden os beslooten tot ’s Lands nut, ’tGeen u niet wel geviel. Zyt liever dan een stut, Om hen te helpen als ’t de Vryheid eens mogt gelden. ’kDraag u twee vrienden voor, twee weêrgaloozehelden In ’t Staatsbestuur, getrouw in voor- en tegenspoed; Het zyn Heer Aldegonde en Barneveld, wiêr moed En schrand’re w ysheid my zo dikwils kwam te stade. En wilt gy weldoen, ga maar steeds met hun te raade, Byzonder met den laatlle, als de eerste in Braband’trecht, Derdierb’re Vryheid met zyn’gulden mond bedecht. Belcherm dat staatskleinood, ’t geen niemand kan waardeeren: Want zo ’t geluk u eens mogt wars den nek toe keeren, Hy is in staat om u, door hulp van ’s Hemels magt, Te redden uit den nood: Neem dan zyn deugd in acht: Want zo gy hem verlaat, ’t is met u omgekomen, En dit Gewest mag dan met recht voor plaagenschroomen. Draag zorg voor ’t ersgoed van uw’ Broeder PhlipSjalshy Geslaakt word uit de klaauw der Spaansche slaverny: Keer hem dan uit ( want zulks bestaat in recht en reden ) Het Graaskhap Buurcn en zyn and’re heerlykheden. Voor ’t laait* beveele ik u, os ik eens door den dood Wierd schielyk weggerukt, myn waarde Bedgenoot En zoon: want wil een Vorst zich zien van ramp geneezen," Moet hy een voorspraak zyn van weduwen en wcezen, Byzonder als hem die zo na als u bestaan. Zie daar, myn zoon, neem nu deez’ les en regel aan, Als mynen laaritcn wil, die u word opgedraagen. M A U R I T S. ’kWil alles doen wat myn’ Heer Vader kan behaagen. ORANJE. De Hemel zegene en versterke uw goed besluit . . . Maar door wat naar gerucht word ons gelprek gesluit? ORANJE, LOUISA,MAURITS, StMtjussers. L O u I s A, door de Staatjussers tegengehouden. T *aat los: uw wederstand kan geen vertroosting gee.ven Aan myn ontroerd gemoed. Tegen Oranje. Ach! zyt ge noch in ’t leven, Myn tweede ziel? dat zet myn zwarigheid van ’t hert, Maar ’t neemt de bron niet weg van myn verdriet ensmert. ORANJE. Hoe zyt ge dus ontsteld? wat is u vvedervaaren, Myn waarde bedgenoot? I O V I SA. Ik kan noch niet bedaaren. M A V K I T S. Staatjussers, breng een stoel, eer moeder meer verslaauwt. ORANJE. Spreek nu myn lies, wat u ontstelt maakte en benaauwd. L O Tl 1 S A, De nanacht was noch niet door ’t schemerlicht verdwenen, Ös Teligni is my in mynen droom verschenen; Myn Teligni, die zich noch eens voor myn gezicht Vertoonde in zulk een’ schyn, na dat zyn levenslicht Gedoosd was, en zyn lyk de daken asgesmeten In dien Sint Bartels nacht, dien ’k nimmer zal vergeeten, Noch duizenden met my: toen hy my ’s vaders dood Voorspelde, en d’echt met u, myn’ waarden bedgenoot. Voorzag hy toen myn heil en ongelukken tevens; Nu blutt hy, zonder hoop van hulp, den glans myn’s levens; Nu liet hy my, na een beklaagchelyk verhaal, Uw lyk beschouwen op de trappen van de zaal, Op welks gezicht ik dacht van droeven druk te sterven; Nu, zegt hy weenende, dat ik, na moeilyk zwerven Na ziektens, smert en hoon, en dood’lyk ongeval, Myn gras in Vrankryk niet, maar hier eens vinden zal. Zouisa, sprak hy, mogt my dit tot troo/i verstrekken, Dat ORANJE. Gy ziet, men heest my noch van ’t leven niet beroost. L O U I S A. Ach! daar zyn duizenden die dingen naar uw hoosd. Myn lies, gy laat u veel te ligt van elk genaaken; M A U R I T S. Vrouw Moeder zyt gerust, ’k zal voor heer Vader waaken. L O ü I SA. Ach! zoon, uw heldenmoed is grooter dan uw kracht s Hoewel uw goede wil myn zielsmert iets verzacht, In eenen drang van druk en zwaare tegenspoeden. ORANJE. De hand des Hemels kan my overal behoeden. L o u I S k. ’tls waals myn lies; maar als men zich voorzichtig draagt, Dan word men zelden tot zyn ongeluk belaagt. ORANJE. ’s Lands welstand eischt, dat ik my moet by’t volk begeven, En elk te woord Haan. I O V I S A, Dit ’uost menig Vorst zyn leven. ’k Bezwyk, als ik gedenk aan ’t ongerust gelaat Van dien Guion, aan wien gy door een eed’le daad Het reisgeld gaast, en dien ge een vrygelei zult schenken. ORANJE. Myn tweede ziel, verban dat angstig achterdenken. ’k Zal op mynen hoede zyn, en bly ven hier in ’t hos Tot hy vertrokken is, L O V I S A. Ach! ’t geest my alles stos Tot voedsel van myn vreeze en droevige gepeinzen, Die ik, al wilde ik, voor uw oog niet kan ontveinzen. ORANJE. Myn Echtgenoot, dus komt ge nimmer tot de rust. I O ü I S A. Ach’. jonge Oranje-spruir, gy zyt noch onbewust Van ’s Moeders rampen, en ’t gevaar van uw’ heer Vader, Die zuil van Nederland, en aller troost en raader, Myn SredrikJ O R A NORANJE. Waar is nu, doorluchtigste Princes, Uw heldenmoed, wiens deugd elk strekte voor een les? ö Telg van Coligni! laat gy u zo verrukken Door ongeduld, daar my de plaagen noch niet drukken; Wat zou het wezen wierd uw achterdocht eens waar? Beveel uw lot dan aan den Hemel; ai! bedaar. I O U ’I S A. Laat ik ten minsten een Calphurnia verstrekken,’ Om tot voorzichtigheid, myn lies, u op te wekken: Maar 11a, als Cezar deed, myn’ raad niet in den wind, Die spottendc metzyn gevaar, door waan verblind, Zich naar den Raad begas, alwaar hy wierd doorsteeken. Men kan u hier in ’t hos zo wel als elders spreeken. Schrys uw bevelen in ’t geheimvertrek, verzeld Met uwe lyswacht aan de deur: zo zal ’t geweld.... Ik hoor gerucht: myn bloed verstyst van schrik in de ad’ren. ORANJE. Herstel uw’ geest: ik zie heer Aldegonde nad’ren Met Barneveld: Schep moed, myn tweede ziel, ik zal, Zo veel ik kan, my zels behoên voor ongeval. Myn zoon,gelei Mevrouw naar een der naalle zaalen. Staatjussers, wilt haar’ geest verkwikken en onthaalcn. ZEVENDE TOONNEEL. ORANJE, ALDEGONDE, BARNEVELD. NALDEGON DE. adien ’t gevaar des tyds my dringt dat ik vertrekk’, Zo kom ik, eed’lePrins, myn asscheid neemen. ORANJE. Rek Uw reis noch voor een poos. ALDEGONDE. ö Prins! om welke reden? Antwerpen word gedreigt, en moog’lyk reeds bestreden Van Parma. ORANJE. Weet ge dan niet van het snood verraad, Dat daar gesmeed word tot uw’ ondergang? A L D IALDEGONDE. Wat sraaad Word op den hals gelegt van myn inboorelingen, Die my als hunnen vriend, ja vader steeds ontsingen, En ’t Burgermeesterschap opdroegen zonder twist? Wat vyand strooit zulks uit door een vermomde list? ORANJE. Graas van dèn Berg heest my gewaarschuwt voor dielaagen. BARNEVELD. Geloos hem niet, ö Prins! hy brouwt steeds nieuwe plaagen. Zo uw Doorluchtigheid zyn’ wreev’len aart niet temt, Is ’t uit: wie weet met wie hy niet al t’zamenstemt? A L D)E G O N D E. Schep moed, 6 Prins’. Laat dit gezicht u niet bezwaaren: ’tlsvalsch: zo’t waarheid was, men zou’tmy zels verklaaren, Niet hem: ’tStryd tegens reên, dat hy juistkundschapkrygt Van zulk een groot belang, en daar men ’t my verzwygt. ORANJE. De Vleesverkoopers zyn die uw besluit niet tegen? De dykbreuk, zohy zegt, komt hun gantsch ongelegen,’ Om ’t schoone weiland dat dan overstroomen zou, En dat ze om dit verlies reeds wank’len in hun trouw. Dit is’t;, datu, myn vriend, in’tgrootst’gevaar zou brengen. ALDEGONDE. Hy kan de loogen met de waarheid konstig mengen. ’tls waar, hun gild lyd schade als deeze breuk geschied, En ’t spreekt zulks tegen: maar het haat my daarom niet: Veel min dat zy daar door mvn’ val bewerken zouden. Antwerpen is te veel in u, ö Prins! gehouden; Het heest uw’ naam met liesde en eerbied in den mond, Ja steeds in ’t hert; haar trouw steunt op een’ vasten grond. Dies moet ge van den Berg besnoejen. ORANJE. Zyne vleugels Zyn reeds door my gekort; hy mist den toom en teugcis Van zyne Landvoogdy. ALDEGONDE. Vergun me dan verlos, Dat ik vertrekken mag.’ ORANJE. Blys deezen dag in ’t hos, Èn hou noch eens met my het noenmaal met uw beiden. ’k Heb iets van groot gewigt te ontdekken eer we scheiden. ’t Voorzichtige beleid moet waaken voor den schyn. En wat den dyk belangt, die moet gebrooken zyn ’Van ’t hoosd der Schelde tot aan’t hooge land van Bergen: Zulks zal men tot ’s Lands nut de burgery noch vergen. De stroom van Zierikzee en die van Haringvliet, Slaan daar op aan, en als hun water bruisschend schiet Tot voor stads poorten, dan zit Parma dicht benepen Door ’t vuur der Hollandlche en der Zeeuwen oorlogschepen; Waar voor zyn krygsvolk op den dyk niet kan bestaan. Doch dringt hy echter op ’t beleg te schielyk aan, Verwakker dan den moed, en draag u onbezweken: ’kZal u met ’s Hemels hulp, ontzetten in agt weeken, En Braband rukken uit de Spaansche slaverny. BARNEVEID. Zo Denremonde, daar het vuur van muitery Ontstoken is, niet word besprongen door zyn laagen, Hy zal op deeze stad mislchien een’ aanslag waagen, Zo hy bewust is hoe ’t daar binnen is gesteld: En zo hy die verwint, kan hy in ’t open veld, Tot voor Antwerpens poort zyn paardevoeder haalen: Want dan is hy bevryd van alle hinderpaalen. En moog’lyk sleept hy in dien stroom Vilvoorden weg. Dies is het nodig, eer hy voortgaat in ’t beleg, Om de eerste plaats met volk en voorraad te versterken. ORANJE. Men zal ’er in voorzien. Maar zyn uw buitenwerken. Heer Aldegonde, in staat van tegenweer gebragt? ALDEGONDE. ö Ja, doorluchte Prins. ORANJE. Wel aan dan, men verwagt’ Hier ’s Hemels bystand op, om Parma te overwinnen: Zo raakt de Vrytieid op haar’ troon. Kom gaan we binnen. Einde van het vierde Deel. V Y S VYSDE DEEL. EERSTE TOONNEEL. BALTHAZAR. D: list vol vindingen kan ’t stout geweld vertreên. Gat’nu ’t geluk dat ik hem vinden mogt alleen. ’t Gaat wei,I iy komt: *k zal hem tot’s Konings wraak nu slagten. ö Ramp J hy is verzeld, ’k zal op myn kans hier wachten. TWEEDE TOONNEEL. ORANJE,ALDEGONDE, VAN MALDEREE ZVat terzyde. AL DEGONDE. D e Hemel neeme u in zyn hoede en toeverzicht, Doorluchtste Prins. O R A N J E, hem omhelzende. Vaar wel, myn vriend, gy weetuw’pligt. Let toch op alles ’t geen by ons is argeiproken, Opdat Sameze ons niet kome onverwacht bestoken. Wy moeten voor zyn list, meer dan voor zyn geweld, Op onze hoede zyn. ALDEGON DE. Ik zie heer Barneveld Ons naderen: my dunkt hy schynt ontsteld te wezen. DERDE TOONNEEL. ORANJE, ALDEGONDE, BARNEVELD, VAN MALDEREE ter Z.yde. BARNEVELD. ’t omt eind’lyk aan den dag, waarvoor m en had te vreezen. Dot-rluchtlle, de Asgezant, die eer m’er iets van wist Vei trokken is, ’leed my beducht zyn voor een list. ’k Heb hem, na.lien de tyd me ontbrakom ’t u te ontdekken, Zo ras ik’t merkte, door een bende na doen trekken, Schoon zonder uwen last, wyl ’t dringende gevaar Geen Geen uitstel lyden kon: men zal haast zonneklaar, Als hy is achterhaald, het oogmerk daar van weeten. Zo niets hier smeulde, hy zou zich ook niet vermeeten Zich zonder asscheid (til te spoeden naar lyn Ryk. Deeze onderi’chepte bries kan u een krachtig blyk Van zyn verradery en snooden handel geeven, Daar hy Graas van den Berg ook toe heest aangedreven. Zie hier uit wat gy hebt te wachten tot uw’ loon. De Vader heest u eerst verraên, nu volgt de Zoon. Oranje leest ditt bries. DE SP^l^iNSCBE ~4£CEZ^4NT ^4~iN GK^i^ls V~4N DEN BEKJ3, Wanneer ge iets hoort daar Nederland- Van sida"ren zal tot ’s Konings vieugd, Die ’t Uon gereed heest voor uw deugd, Zo veins, en hou it aan een kant, Om jchrstndere oogen te verblinden. Gy weet reeds waar ge my kunt vinden. Hoe! de Asgezant schryst aan den Graas! Hier schuilt verraad, ö Nees! gy dwingt my dan, door zulk een euv’le daad, Dat ’k u.verzeek’ren moet, om grooter kwaad te sluiten! ALDEGONDE. Ja, was hy in uw msgt om hem hier op te sluiten. Maar ’k vrees, hy heest zich reeds begeeven op de vlucht Naar’t Spaansche hos, om daar zyn’ loon.de i’noode vrucht Voor tyne diensten, van den Koning te verwachten, Als de Asgezant hier schryst. BARNEVELD. ’k Heb andere gedachten, Omdat hem de inhoud van deez’ bries niet is bewust; Dies zal hy in zyn’ waan hier veilig en gerust Naar antwoord toeven. ORANJE. Maar wat os de zaak mag wezen, Die Nederland vol schrik zou sidd’ren doen Çn vreczen i >lislchien heest Parma reeds een legermagt in ’t veld, Om, eer wy zyn gereed, door krygslist os geweld Iets van gewigt, ten dienst des Komngs uit te voeren. JAui zagtj het bloed begint me, in de aderen te ontroeren: Ik zie myn’ Nees: ’k verschuil my. Toets hem met beleid Men zal haast weeten welk een’ aanslag hy bereid. VIERDE TOONNEEL. ALDEGONDE, BARNEVELD, VAN BEN BIRti Oranje luistert. Van Den Berg, tegen Aldegonde. ’k Wenschu geluk op reis, myn Heer: vrees voor de laagen Uw’s vyands, die ons steeds met nieuw verraad komt plaagen. Aldegonde. Het schynt, Heer Graas, dat gy naar onzen welstand tracht. Barneveld. Hebt gy nu d1 Asgezant in zekerheid gebragt? VAN DEN BERG. Hoe is ’t, myn Heeren? Hebt gy my ten doel verkooren Van uwe spotterny ï Wat moet ik niet al hooren? BARNEVELD. Als de Asgezant, die reeds word nagejaagt, hier komt, Dan zal. ... Van Den Berg. Hoe! de Asgezant? Ter zyde. ö RampÈ Aldegonde. Gy Maat verdomd, En beest reeds op dat woord. Os pynigt u ’t geweeten, Heer Graas? VAN Den Berg. . ö Neen: ’khebnooitmyntrouwos pligt vergeetea. Barneveld. Dat’s veel gezegt: maar’k merk aan’t ongerust gelaat Hoe’t hert inwendig van een doodschrik zwanger gaat, Op ’t noemen van een’ naam. Van Den Berg. Zulks sproot uit medelyden, En zucht tot Nederland’ in deez’ vcrWerde tyden, Om dat men dus het recht der Asgezanten schend. ALDEGONDE. Men kent geen’ Asgezant die zels zyn ampt niet kent, Os trouweloos vergeet, om Staaten te verraaden. Doch’t schynt gy draagt ook zucht tot schand’lykeeuveldaa?vtN Den Berg. (den. Gedenk wat Ryksmonarch het is dien ge in hem hoont. Barneveld. Een die zyn’ eigen zoon in ’t woeden niet verschoont, Op gruw’len asgerecht, een bron-aêr van deez’ plaagen. VAN DEN BERG. ’t Waar best wat meêr ontzagh tot zulk een’ Vorst te draaien, Die, als hy wil, nooit word in zyne wraak gestuit. Men smeek’ hem om genaê, eer hy dien toegang sluit, Os alle hoop om ons te redden is verlooren. BARNEVELD. ’t Waar best door zulk een taal ons niet te laaten hooren,’ Hoe veel u noch ontbreekt wat aan een’ veinzaart past, Die uitverkooren is om een’ geheimen last Met d’Asgezant door list behendig uit te voeren. VAN DEN BERG. 6 Neen: ’t zyn anderen die hier den Staat beroeren; ’t Zyn zulke die kwanswys, uit haat der dwing’landy, De vryheid minnen, maar die door de vleiery En eigenbaat zich zels steeds trachten vet te mesten, En geevcn ’t land ten roos aan veel verslind’bre pesten, ALDEGONDE. Wie zyn die? VAN DEN BERG. Zulks word wel te zyner tyd gemeld. ALDEGONDE. Deez’ land-aard veinst niet: spreekrecht uit: ’t is Barneveld En Aldegonde, daar gy ’t toch op hebt gelaaden. . Dat zyn ze die de kuntt niet kennen van verraaden En snoode vonden; zy zyn veel te las van moed: Maar wel Graas van den Berg, die beter opgevoed, Bedrog en logens smeed, om in deez’ staatsgevaaren De onnoos’le burgers aan de Schelde te bezwaaren. VAN DEN BERG. Dat’s lastertaal. Aan wien is zulks door my geschied? ALDEGON DE. Aan ’t Vleesverkoopers gild te Antwerpen: weet ge’t niet? Gewis dan moet het aan’t geheugen u ontbreeken. D z Noch Noch weet ge uit gramschap tot ons nadeel veel te spreeken } Terwyl gy, daar ge door deez’ list den Staat bedriegt, Dus stout den mond van zyn Doorluchtigheid beliegt, Die my gewaarschuwt heest. BARNEVELD. Ai wil zyn’ roem niet krenkerj, Vit niets beloost maar neemt de zaak in zyn bedenken. Dit zyn de woorden, Graas, die gy tot d’Mgezant Gesprooken hebt. Zyn dit geen blyken van verstand Met vyandèn, die d’aart der wolven klaar ontdekken? VAN DEN BEUG. De onschuldige behoest zich dit niet aan te trekken. Wat my belangt my is geen landverraad bewust. ’t Was beter dat men van de veiligheid en rust Des lands eens sprak, om daar toe midd’len te beraamen, Dan steeds welmecnende met schimpen te beschaamen, Os haast de Prins eens stiers. ALDEGONDE. Dan zou m’er in voorzien, Om Spanje uit ass onz’ magt vol moed het hoosd te biên. Graas Maurits zou den Vorst zyne euveldaên verkeren. VAN DEN BERG. Hoe! zou een jonge wulp dan deezen Staat regeeren? ’t Is wel bedacht: zo kunt ge’t draaien naar uw’ zin Tot ’s Lands beders: maar zyt verzëekert dat ik in Die keur niet stemmen zal, maar deeze raadsbesluiten Veryd’len, en dien vloed in zynen voortgang sluiten. Dies Heeren, wacht uw hoosd, en vrees voor de ongenaê Van zyne Majesteit: wat my belangt, ik ga. Vaar wel. ORANJE. Blys, van den Berg. Nu is me uw aart gebleken. Ontaarde, die dus durst hier tot verachting spreeken, Van my en mynen zoon, en wank’len in uw trouw. VAN DEN BERG. Die heb ik steeds betoont. Wie heest van deugd berouw i ’k Heb nooit den vyand maar het Stamhuis van Oranje .1 en dienll gestaan. ORANJE. Zo hebt ge een askeer dan van Spanje, En weet ge niet dat aan dat Hos iets word gesmeed Tot ons verders? VAN DEN II H Ç. ö Neen, myn Prins: en’t was my leed Dat ik’t verzwygen zou, indien me iets kwam ter ooren, Tot nadeci van deez’ Staat. ORANJE. Dan hebt ge ook van te voren. Nooit iets met d’Asgezant gehandelt, ’t geen uw eer Bezwalken kan door schrist os taal? VAN DEN BERG. ö Neen, myn Heer. Oranje, hem At Briis overgeevende. Aan wien, Heer Graas,zyn dan deez’ letteren geschreven? Ik zie gy schynt ontsteld, en alle uw leden bcevcn, En dat beduid wel schuld. VAN DEN BERG. Dit ’s een verdichte bries. Ik ben onnoozel, Prins. ORANJE. ö Nees! het waar me lies, Dat gy door blyken zulks aan my kost doen gelooven.’ VAN DEN BERG. Dus tracht de bhse nyd myn’ luister te verdooven. ORANJE. Gy zyt hertnekkig nu gy lleeds van onschuld meld. Ik heb uw’ laster, en hoe gy naar Spanje helt Uit uwe reen ontdekt: dies leg uw hert vry open. Wat schuilt ’er? VAN DEN BERG. ’k Heb my nooit in mynen plïgt verloopen.’ Het zyn myn haaters, die met blydschap en vermaak. ., O R A .N J E. Wel, nu ge my dus tergt, is ’t noodig dat ik waak Voor my cn voor den Staat. Myn lysvvacht! VANDE’NBERG. Wat Çdt wezen? D 3 OR ANORANJE.l O U I S A. Men zal haast dieper in uw hertsgeheimen leezen: En als ge ontschuldig zyt,dan blinkt ge als ’t dierbaar goud. Dat op den toets, ja zelsin ’t vuur zyn proes behoud. Gees uw geweer. Tegen de Lysivacht. Men breng’ hem voort in een der zaalen Van ’t Hos, en doe hem steeds gelyk my zels onthaalen. VYSDE TOONNEEL. OlANJE, AIDEGONDI, IAINEVEIB, Van Malderee een weinig ter zyde. BAR NEVEL D, N u is myn hert getust, nadien ge in veiligheid Den valllrik hebt ontdekt die voor u was bereid. *k Heb steeds gevreest dat u die hosslang zou belaagen. ORANJE. Dit voorval eischt, eer noch de list een’ sprong wil waagen Tot ons verders, dat we ons beraaden op dit stuk. Voor uit te zien heest meer dan eens een ongeluk Verhindert, en ’t gevaar noopt ons daar toe met spooren. Maar gaan we in myn vertrek: daar kan ons niemand stooren. AIDESONDE, 6 Prins! wy volgen. ZESDE TOONNEEL. TAN MALDEREE, BALTHAZAR, _willende de deur indringen. VIN MAJLDEREB. Zr^cht, gy onverlaat waar heen? BALTHAZAR. Verschoon my kom ik dus vrymoedig toegetreên, Ik kom uit ’s Prinssen last om een’ gelei-bries vraagert. TAM Vanmaldek.be. ’k Zal hooren os ’t den Prins op heden kan behaagen U dien te geeven; ’k ga. Zyn’ sterksten vyand haast verbryzeld zien totstos; En ik zal door deez’ daad, in leeven os in sterven, Tot luister van myn’ naam een heerlyk loon verwerven,’ Daar komt hy onverzeld. Myn hand doe nu u best; ACHTSTE TOONNEEL: ORANJE, SALTHAZ A. R. U aar is uw vrygeki. Balthazar, schiet op den Prins, en neemt terstond de vlucht. Leg daar, gehaatte pestj ORANJE, nedervallende. ’k Ben doodelyk gewond. ö Hemel! zyt deez’ Landen Genadig met myn ziel, die ’k gees in uwe handen. NEGENDE TOONNEEL; Oranje, Van Malderee verbaasd uitkomende. Wat s dit? is ’t mogelyk! helpt Heeren! Hemel! ach! Hoort niemand naar ’t geluid van myn bedroesd geklag? Waar is de lyswacht ? helpt! waar zyn de huisgenooten ï. Hier legt de Vader van het Vaderland doorschooten. ZEVENDE TOONNEEL.’ BALTHAZAR. ORANJE. ’k Zie dc uitkomst van myn droevig lot gebooren ^ Dat my zo zwaar gelegen heest op ’t hert: Ik heb myn’ troost, myn halve ziel verlooren Door ’s moorders hand, ö weêrgalooze smert! Helaas! moest ik door een geweldig sterven Myn’ Vader zien mishandeld in Parys, Myn’ Karei in dien nacht der nachten derven. Op een barbaarsche en nooitgehoorde wyz’! Maar heden treft my ’t hertenleed byzonder; Nu is myn dag in eenen nacht verkeerd: Myn tweede zon, myn Willem, ging nu onder; De Oranjezon, van elk op ’t hoogst’ geëert, Na dat hy ruim een jaer my had belchenen, Die Nederland beïtraalde met haar licht, It schielyk in de kim des doods verdwenen. ’t Is eeuwig nacht voor myn bedroesd gezicht; ’t Is eeuwig nacht voor d’eenigsten gebooren, Myn’ Sredrik, die onweetende beschrcit Een’ schat, dien hy heest onverwacht verlooren, Gelukkig noch in zyne onnoozelheid, Om dat hy zyn verlies niet kan besessen. ö Jonge Prins! gy zyt uw’ Iuister kwyt, Schoon gy de smert niet voelt die u komt tressen. Versterk me toch, ö Hemel! door den tyd, Op dat ik met geen maatelooze klagten Uw wysheid, die ’t dus goedvond, mag verachten. ALDSGONDl. Daar komt Graas Maurits. TWAALSDE TOONNEEL. 1 DUIS*, ALDEGONDE, BARNEVELD, MAURITS, Staatjussers, Lys wachtm. ’L O U I S A. A.ch! myn zoon.beween met my Den val der sterkste zuil, die ons voorslaverny Beschermde; ja, 6 Print! betreur met my dien Vader, Dat voorbeeld van de deugd. Ach! wie bestond hem nader? Daar legt de kroon, die nu gevallen is van ’t5hoosd Der Echtgenoote en zoons. Wie had dien ramp geloosd? M A u R I T s, knielende by ’t Lyk. 6 Onvoorziene druk! myn Vader is om ’t leven, Die my noch korts een les van staat heest voorgeschreven! Myn Vader omgebragt! Ach! was ik voor hem dood, Os door de zelsde hand, die hem de borst doorschoot, Getrossen, dan zou my de rouw niet overstelpen. Opslaande. Maar traanen kunnen my in deezen staat niet helpen. De droesheid maakt reeds plaats voor de onverzoenb’re wraak. Doch ’t is eerst nodig dat ik voor ’s Lands welstand waak’, Die met my reden heest om dit verlies te treuren. Waar is de lyswacht, om den moorder op te speuren? ¥ ARNEVELD. Genadigste, hy word met yver nagejaagt. M A U R I T S. ’k Bedank u voor de zorg die gy reeds voor ons draagt, Doorluchte Heeren, die me als Raaden moet verstrekken In deezen toestand, om ’t vervloekt verraad te ontdekken. Op wien vermoed men ’t meest? ALDESONDE. Op Spanjens Asgezant. ÇARNEVELD. En ook op van den Berg. M A U R I T S. ö Pest van ’t Vaderland! Daar komt van Malderé. Nu zal men ’t uit hem hooren. DARTIENDE TOONNEEL. [OVIsA, MAURITS, ALDEGONDE, BARNEVEL.D, Van MALDERES. Staatjussers,Lyswachten. HV A N MALDEREE. eer, Spanjens Asgezant, is niet meer naar tespoorcni De ruiters zyn gekeert; hun vlyt was zonder vrucht. Hy is ’t in zekerheid in Braband reeds ontvlucht: Maa: Maar zyn Doorluchtigheid kan echter wraak erlangen, Nadien de moorder reeds is op de vest gevangen. M A U R I T (, ’t Is wel: men pynig’ hem, tot dat men zeker weet Wie nevens hem die schrik der gruw’len heest gesmeed. Vrouw moeder, staak uw’rouw: ’kzal uw vertroosterwezérü L o u 1 s A. Dit strekt een heelzals om myn kwaalen te geneezen. Maar ach! myn toestand eischt, dat ik in eenzaamheid Den Hemel smeeke om rust. ’k Bedank u voor ’t beleid, Doorluchte Heeren, en uw voorzorg om de Staaten Te hoeden voor gevaar. M A u R i T s. ’k Zal mc ook op u verhaten. ALDEGONDE. Doorluchtigste Princes, vertrouw steeds op myn’pligt, Die nimmer wank’len zal. BARNEVELD. Zo lang my ’t levenslicht Bestraalt, zal ik voor’t huis van Naslau yv’rig waaken, En nimmer rusten voor dat ik het groot zal maaken, Tot dat de Oranjeboom, die nu word onderdrukt, In staat is dat men daar gewenschte vrucht van plukt. Heer Aldegondc, eer ge ons zult voor eerst veriaalen, ïs ’t nodig, dunkt my, dat wy de Algemeene Staaten Beschryven, om een zaak van ’t allergroot!!’ gewigt, Waar door de grondslagvan deVryheid Word gedicht. ALDIGONDE. Wat ’s uw besluit? BARNEVELD. Aldaar Graas Maurits voor te draagen Tot Opperveldheer", om ’s Lands welvaartte onderschraagen. ALDEGONDE. Een Spruit van achtien jaar? zyn schoud’ren zyn te zwak. Mislukt hem eenc zaak, dan krygt de Staat een krak. BARNEVELD. Zyn moed is groot, myn heer; en zo hy zich laatraaden, Voorzie ik reeds hoe hy, door duizend dapp’rc daaden. Den Den Spaanschen Dwing’land zal doen sidd’ren opzyn’troon; Daar elk hem toejuigcht: Dat ’s de groote Willems De schrik der vyanden, die /leden kan bespringen, En dttr x.yn kleek beleid tot de overgeeving dwingen. ALDEGONDE. Heer Barneveld, ik leen daar toe mynhcrt en hand. M A U R I T S. ’k Bedank u dat ge my reeds schikt tot zulk een’ stand. lARNEVILD. Zulks is myn hoogste wensch. Nu zal geen Engeknder, Door heerlchende overmagt, den Nederlandschen- stander Hier voeren, als hy word tot hoosd van ’t heir verklaart Door zyne Koningin. Ik ken haar sleren aart. L o u i s A. ó Wreed herdenken van myn hoogverheven staaten! Myn Willem! hebt ge my voor eeuwig dan verhaten? Myn Sredrik! ach! gy hebt in uw onnoos’Ie jeugd Uw’ Vader niet gekent. Zyn dood bluscht all’ myn vreugd. ö Huw’lykszon! moeit gy zo ichielyk nederdaalen? Men breng’ het dierbaar Lyk in een der naatte zaalen. Het Lyk word weg gebragt. ALDEGONDE. Doorluchtigste Princes, uw groote Willem leest. Zyn onverwrikb’re trouw die nooit gewankelt heest, Zyn heldenmoed als hem ’t gevaar aan boord kwam klampen, Zyn liesde tot ’s Lands rust, zyn lydzaamheid in rampen, Zyn vredelievenheid, zyn doorzicht in den nood, En duizend deugden, die dit kost’lyk staatskleinood Vercierden, moog’Iyk nooit in eenen mensch gevonden, Vereeuwigen zyn’ naam. ’k Hoor reeds uit alle monden Der Nederlanders iets verhaalen tot zyn’ los, Die onuitspreek’lyk is. Europe heest geen Hos Dat van zyn’ luider niet zal met gejuigch gewaagen, En zyn grootmoedigheid aan ieder overdragen; Terwyl men hier tc Dels de Bouwkunst stelt te werk Aan ’t schoonste marmer in de aanzienelykste Kerk, Om zyn gebeente met een Grasgewels te dekken, Dat voor een wonder van de waereldzal vqrltrekkcn. Op dat de Nanees spreek’ na honderd jaar: Daar legt ’s Lands Vader, die hier heest de Vryheid opgerecht. EAR.NEVELD. Ziet hier een’ Phenix uit dien Vaders asch gebooren. ’t Vereenigde Gewest geev’ nu geen’ moed verlooren, Maar voeg’ zyn pylen steeds door de Eendracht dicht in een* De Spaansche dwing’landy word dus op’t hert getreên. Tegen Maurits. Schep moed, öbraavePrins! schoon u veel rampen tressen, Geen nood: men zal u haast tot cere en staat verhessen. De jonge Maurits zal (’k beloos ’t hem by deez’ hand) In ’t kort Stadhouder zyn van ’t vrye Nederland. EINDE. VAN DE PR IVILEG IE. DE Staten van Holland cnde Westvriesland doen te weten, alsoo ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuis ende Oude Mannenhuis, der Stad Amsterdam, en in die qualiteyt, te zamen eigenaars’, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, dat sy Supplianten, sederteenige Jaren hebben gejouisseert van onsen Ocïroye os Privilegie van dato 21. Mai 1699. waar by wy aan hen Supplianten, in hun qualiteyt hadden gelieven te consenteren, accorderen ende Oclroijeren, dat sy, gedurende den tyd van vysüen eerst achter een volgende Jaren, de Werken, die, doenmaals ten dienste van het Tooneel reeds gedrukt waren, ende van tyd tot tyd, nog vorder in het ligt gebragt, en ten Tooneele gevoert soude werden, alleen soude mogen drukken, doen drukken, uylgeven ende verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by het voorgemelde 0<5troy os Privilegie genaamt, op den 11. dezer Maand Mai was komen te expireren J ende dewyl de Supplianten ten meesten dienste van den Schouburg (waar van hunne respedive Godshuizen onder andere mede moesten werden gesubcenteert,) de voorgemelde Wercken, soo vanTreurspellen, Blyspellen, Kluchten, als anders, die reeds gedrukt en ten Toneele gevoert waren, os in hettoekomendegedruckt, en ten Toneele gevoert soude mogen werden, geerne alleen, gelyk voorheenen, souden blyven drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen, ten einde deselve Wercken door het nadrukken van andere, haer luyster, soo in tael, als Spelkonst, niet mogten komen te verliezen; dog dat sulks aan hen Supplianten, na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy, en sulks na den 11. Mai deezes Jaars 1714. niet gepermitteert soude wesen, soo vonden sy Supplianten hun genootsaakt sig te keeren tot ons, onderdanig versoekende, datwy aan hen Supplianten, inhare bovengemelde qualiteit, geliesden te verkenen prolongatie van het voorsz. Ostroy os Privilegie, omme devoorsz. Werken, soo van Treurspellen, Bly pellen, Kluchten als andere, reets gemaakt en ten Ton eele gevoert, en als nog in het ligt te brengen ende ten Tooneele te voeren, den tyd van vystien eerst achtereenvolgende Jaren, alleen te mogen drukken en verkopen, oste doen drukken en verkopen, met verbod aan allen andere op seekere hoge penen, by ons daar tegentestatueerenineommunisorma: So is ’t dat wy de saacke, ende ’t voorsz. versoek overgemercKt hebbende, ende genegen wesende, ter bede van de Supplianten, uyt onse rechte wetenschap, Souveraine magt en authoriteit, deselve Supplianten geconienteert, geaccordeert en geodtroyeert hebben, consenteren, accorderen en ostroyeeren haar by deezen, dat zy, geduurende den tyd van vystien eerst achter een volgende jaaren, de voorsz. Werken, soo vanTreurspellen, Blyspellen, Kluchten als andere, reets gemaakt ende ten Tooneele gevoert, en als nog in het licht te brengen, ende ten Tooneele te voeren; binnen de voorsz. onse Landen alleen sullen, by continuatie, mogen drucken, doen drukken, uytgeven en verkopen, verbiedende daarom allen en een ygelyk, de voorsz. Wercken, in het geheel oste ten deele, naar te drukken, oste, elders naargedruckt, binnen den selven onsen lande te brengen, uyt te geven, oste verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte, oste verkogte exemplaren, ende een boete van drie honderd guldens, daar en boven te verbeuren j te appliceren een darde part voor den Ossicier, die de calangie doen sal, een darde part voorden Armen derPIaatsendaar’tcasusvoorvallen sal, ende het resterende darde part voorde Supplianten, alles in dien verstande, dat wy de Supplianten met dezen onzen Oétroye alleen willende gratisiceren tot verhoedinge van hare schade, doorhet nadrukken van devoorsz. Wercken, daar door in genigen deele verstaan den inhoude van dien te authoriseren, oste teadvouëren, ende, veel minde selve onder onse Protexie ende bescherminge eenig meerder credit, aansien, os reputatie te geven, nemaarde Supplianten, in cas daar inne iets onbehoorlyks souden insluëren,al!e het selve tot haren laste sullen gehouden wesen te verantwoorden, tot dien einde wel expreslelyk begeerende, dat by aldien sy dese onse Oétroye, voor de voorsz. Werken lullen -willen stellen, daar van geen geabbrevieerde oste gecontraheerde mentie sullen mogen maken, nemaargehoudensullen wesen het selveOdtroy in’tgeheel, ensondereenigeOmisiïe, daar

Continue