HEt Treurspel van Bajazeth, t welk U.E. alhier vertaalt ziet, was al voor ruim een jaar door zeker Konstgenootschap, voerende de zin spreuk in magnis voluisse sat est overgezet, en aan de Amsterdamsche Schouwburg, om gespeelt te worden gegeven; de Regenten, die toen, zonder inzicht van pligt of eer, onder schijn van wraak te neemen over de Regenten der Godshuizen (wien den ontfangst der penningen was aanbevolen en henlieden ontrokken) die, zeg ik, toen niets beärbeiden als het verval der Schouwburg, kwam deze aanbieding gantsch ongemaklijk te vooren, als strijdig met hun onrechtvaardig voorneemen, daar wraak en Eigenbaat het doel van waaren, dierhalven stelden zy de makers over al de voet dwars, hen verachtelijk en onheusch handelende, en eindelijk in verschil geraakt zijnde over het kleeden der Persoonaadjen, willende de Regenten van de Schouwburg dat het in Turks gewaad vertoont zou worden, op hoop dat de E. Regenten der Godshuizen, niet verstaan zouden zo [fol. π2v] veel onkosten te doen; de makers of overleveraars van t Spel, t zy door dezelve noodelooze vrees, of de groote drift die zy hadden om hun Spel op het Tooneel te zien, of door gebrek van oordeel, begeerden, ja versochten, tegen alle Tooneel kunde en voeglijkheid, datmen het zelve slechs met Romeinsche kleederen zou vertoonen. De Regenten der Schouwburg inmiddels verlegen, vonden, om het Spel met eenig goed voorgeven, achter de bank te kunnen werpen, raadzaam het zelve mede, zo dra mogelijk, was te vertaalen, gelijk aanstonds geschiede door Mr.. de Bie, en naderhand door de Hr.. Pels en door my. Aldus wierd het Konstgenoodschap afgezet, en het Spel verydelt. Op dezelve wijs weerd de gepretendeerde vertaalder van Camma, F. de Rijk gehandelt. Maar bescheiden Lezer, hoe tijd, en toeval het aangezicht der dingen veranderen kan, zal uit het volgende verhaal kunnen blijken.
Zo dra eenige der Regenten hun oogwit bereikt hadden, namelijk den armen veel schade hadden gedaan, en den Schouwburg gepacht, schooten zy als Eigenbaat het dekkleed uit, en deden hun gedaante, en door hun doen hun harten kennen: voorts waarender voorwerpen genoeg die de Rol van de Bedrooge wil te beurt viel, echter was Eigenbaat op dit land van vrye keur niet geheel meester; ver- [fol. π3r] mits die, noch vrinden noch gedaane diensten erkennende, door botte uitspoorigheden een algemeen misnoegen in de Poëten veroorzaakte, zo dat het grootste gedeelte der zelver beslooten, en malkanderen by hantekening verbonden, geduurende de gemelde pacht, geen spellen, directelijk noch indirectelijk over te leveren, en dit op zekere verbeurte, met byvoeging van zich daar en boven versteeken te houden van de naam van eerlijk gedaan, en gehandelt te hebben. Hier toe waaren Deldijm, Molijn, en Rijk, leden van het Konstgenootschap boven genoemt, wel de voorbarigste en de yverigste, hoe wel dezelve korts daar na, zich niet ontzien hebben, eerloos en ter kwader trouwe met hunne vrinden te handelen, en hunne spellen, waar onder deze Bajazeth, daar geen van dryen, volgens het zeggen van de andere Konstgenooten iets aan t zelve gemaakt of hun toestemming gehad heeft, den Regenten der Schouwburg over te geven, alzo zy daar door geld, en de vrijen opgang ter Schouwburg konden verkrijgen, t welk zy meer scheenen te beminnen, en hooger te achten als een eerlijke naam. Wy laaten aan uw oordeel, bescheidene Leezer, wat eer deze menschen toekomt; t is ook niet te verwonderen dat de Regenten der Schouwburg, zo lichtelijk verdragen zijn met de voorsz. Persoonen, van de welke zy zo groffelijk voor de- [fol. π3v] zen gehoont zijn geworden, voor lieden*wien hun gemoed en imborst wel bekent is.
Ondertusschen heb ik raadzaam gevonden, om dezen onzen Bajazeth niet onbekent te laaten, dezelve den Liefhebberen door den Druk gemeen te maken, met verwachting dat hy van alle Kunstlievende en onzijdige gunstig onthaal zal genieten, schoon de ondankbaarheid hem van zijn wit versteeken houd, vaar wel. |