Een nieuw raadzel-boekjen. Amsterdam, 1778.
Uitgegeven door Marti Roos
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden.
Westfries Archief 65 C 30 (twee exemplaren; aan het tweede ontbreken drie bladen) — Ursicula
In deze uitgave zijn evidente zetfouten gecorrigeerd en gemarkeerd met een asterisk.

Continue
[
fol. A1r]

Een Nieuw

Raadzel-boekjen,

Inhoudende veele en verscheydene Raad-
zels om de Melancholie te verdryven.

[Vignet: houtsnede]

t’AMSTERDAM,

By JOANNES KANNEWET,
Boekverkooper in de Nes, 1778.



[fol. A1v]
Raad.
HOord allegaar in ’t gemeyn, ’t Is een dink zuyver en reyn, Daar toe kleyn en bloot, ’t Welk nogtans bedekt groot: Ten heeft Voeten nog Handen, ’t Reyst wel in alle Landen, Om te beschutten twist en discoord, Nogtans en spreekt het niet een woord, Alleen met zijn bieden, Helpt hy Land, Steden en Lieden?
    Antw. Een Zegel met een Brief.
    Raad. Een Jonkvrouw had een Man eer zy een Dag oud was, Zy baarde een Zoon, eer zy twee Jaar oud was?
    Antw. Eva.
    Raad. Het is een vreemde zaak, In ’t leven was het zwak, Na de dood word het sterk, Het maakt eenen grooten Klerk, Tot goed en kwaad is ’t bereyd, Den eenen schikket blijdschap, d’ander groot leyd?
[fol. A2r]
    Antw. Een Schrijf-penne, terwijle zy nog in de Gans is, zo is zy zwak, na de dood van de Gans word zy hard, en men gebruyktze tot goed en kwaad.
    Raad. Ik zag drie sterken die waaren zeer groot, Haaren arbeyd was ontallijk groot: Doen sprak d’een ik wou dat het Dag waar: De tweede ik wou dat het Nagt waar: De derde sprak, ’t zy Nagt of Dag, Nimmermeer ik rusten mag?
    Antw. Het is de Zonne, Maane en Wind.
    Raad. Doen ’t leefde, spijsde het de levende: En doen ’t dood was, beschermde het de levende?
    Antw. Een Eyken-boom geeft zijn Vrugten de Verkens: en als hy af-gehouwen is werden der Huyzen af gemaakt, en beschermt de Menschen; en als ’er een Schip af gemaakt is, dan vaard het over de Vissen en al watter in ’t Water leeft.
[fol. A2v]
    Raad. Al ’t geen op Aarden is geef ik in korten teyd, wat ’er begeert na zijn wezen, leven, dood, jonk, oud; ende en kan ’t my zelven niet geven, dat ik een ander mede-deel?
    Antw. Een Spiegel.
    Raad. Wat ziet men ter Wereld dat niemand en haat, Ende over al gemerkt zijnde, weg gaat: Gevende den goeden en de kwaden gelijke maat?
    Antw. De Zonne word alle de Wereld gezien,
Al eer dat Jaar ten eynde zal vlien,
En moet goede en kwade gelijke maate bien.

    Raad. Wie geeft dat hy niet en heeft eerzame,
En maakt dat een ander door hem word aangename,
By alle hooge en lage van fame?

    Antw. Den Slijp-steen grof en bot van natuu-[fol. A3r] ren, Maakt een Mes subtijl en scherp t’aller uuren, Om by hooge en lage te labuuren.
    Raad. Wie wijst alle Natie ter Wereld door bedwank, Ende blijft zelver van verstand zeer krank, Nogtans zegt hem niemand lof en dank?
    Antw. De hand aan de Wijzer, door de kragt van het Uurwerk, Geeft te verstaan den teyd voor alle Natie in ’t perk, En blijft zelfs een onverstandige Klerk.
    Raad. Wat isser ter Wereld het kwaadste feyt, Daar door ’t vierendeel der Menschen ter dood werd geleyd, En van Man en Wijf zeer jammerlijk werd beschreyd?
    Antw. Door Cains neydige moorddadigheyd werd Abel eerst gedood, Zijnde ’t vierendeel der Menschen op de Wereld-kloot, Adam en Eva beschreyde zulken wederstoot.
[fol. A3v]
    Raad. Een goeden Akker wel bezayt, Menige die daar voorby gaat, En weet niet wat daar gezayt staat?
    Antw. Een geschreven Brief.
    Raad. In den Winter uyt, in den Zomer aan, mijn Kind zuygt een ander, aan mijne Zang word’ ik bekend, raad wie ik ben?
    Antw. Een Koekoek.
    Raad. Het leeft ende loopt, ’t Is ongedoopt, En twee-maal gebooren, Zijn Ziel is verlooren, Ende heeft nogtans zulken hoofd, Daar de gantsche Wereld aan gelooft?
    Antw. Een Haan.
    Raad. Vier-been nam Een-been, Doe nam Twee-been Drie-been, ende wierp na Vier-been, dat hy leggen liet Een-been?
[fol. A4r]
    Antw. Een Hond nam een Schaaps-voet, ende de Kok wierp hem met een drie-voet-stoel, dat hy een Been liet leggen.
    Raad. Daar vloog een Vogel vederloos, Op eenen Boom bladerloos: Doe kwam de Vrouw mondeloos, En at den Vogel vederloos?
    Antw. De Sneeuw viel op eenen Boom zonder Bladeren, ende de Zonne verteerde hem.
    Raad. Het staat boven ’t Huys, ’t Heeft de groote van een Muys, Het is groen als Gras, wit als Sneeuw, en bruyn als een dorre Eyken-blad, Zegt gezellen wat dink is dat?
    Antw. Een Ooker-noot aan een Boom.
    Raad. Het heeft Vleesch nog Bloed, dog draagt Vleesch ende Bloed, ende gaat een weg die niemand spooren kan?
    Antw. Een Schip op ’t Water.
[fol. A4v]
    Raad. Wat heeft den Mensche meest van doen, Ende nogtans niet en begeert tot den Avond ofte Noen, Maar beklaget eerst in ’t leste zayzoen?
    Antw. Een geruste conscientie en deugdelijk leven.
    Raad. Wat isser zo verduldig van verstand,
Dat ’t beste haatet, en ’t slegtste houd te pand,
Nogtans zeer geagt hier te Land?

    Antw. De Sifte, die werpt de Bloem uyt, en houd de Semelen binnen, Gelijk men zulks dagelijks mag ondervinden, Dat ’er veele met de Sifte haar Brood moeten winnen.
    Raad. Wat heeft ’er een beginzel en eynde nimmermeer, Daar door de Mensche blijft in groot verzeer, Ende ligtelijk toe komen tot slegte eer?
    Antw. De Helle heeft een beginzel, ende geen eynde.
[fol. A5r]
    Raad. Wie is de voorzigtigste onder alle Creatuuren, Die men vroeg en laat om de kost ziet labuuren, Nogtans niet geleerd werd door Schriftuuren?
    Antw. De Mier.
    Raad. Wat leeft ’er ter Wereld dat niet is gegenereerd,
Nogtans op Aarden in zoetigheyd prospereerd,
En van veel Menschen word begeert?

    Antw. De Honing-bye, die van Ossen-drek groeyt.
    Raad. Wie was ter Wereld gelukkigst bevonden,
Die het beste loon ontfing uyt louter gronden,
Nogtans booslijk leefde tot aan zijn leste stonden?

    Antw. De Moordenaar die neffens Christus wierd gehangen, Heeft mondeling zijn zaligheyd aldaar ontfangen, Al had hy booslijk geleeft tot aan zijn leste gangen.
[fol. A5v]
    Raad. Wat gaat ’er over ’t Water en maakt hem niet nat?
    Antw. De Zonne.
    Raad. Wat schenkte een Ridder over Rhijn, De alderliefste Vrouwe zijn, Goede Wijn zonder Vat of Glas, Raad waar in dat was?
    Antw. Hy schonk haar een Druyf daar zy de Wijn in hadde.
    Raad. Het is heden en nimmermeer?
    Antw. Een Maagt die haar Maagdom verliest, zy en krijgt die nimmermeer weer. Bedenkt dit gy Meyskens.
    Raad. Het was een vroom eerlijk Man, die eenen boozen snooden Man bad om een gifte, die beter was dan den Hemel, en hy gafze hem?
    Antw. Dat was Joseph, die Pilatus bad om Christum doen hy aan den Kruysse hing.
[fol. A6r]
    Raad. Ik ben zeer kleyn, mijn magt is groot,
Eerst ben ik ruyg, daar na word ik bloot,
Zo lange als ik leef en ben ik niet bezonders,
Maar als ik dood ben, zo baar ik wat wonders?

    Antw. Een Schrijf-penne.
    Raad. Boven rond, onder plat, een voet in ’t gat, raad wat is dat?
    Antw. Een Schoen daar een Voet in steekt.
    Raad. Dobbel geknogt, twee-puntig ben ik in alle-mans huys, En als ik op ’t wijdst gaap ben ik een kruys?
    Antw. Een Kleer-makers Scheer.
    Raad. Ik steek zo scherp als een doorn,
En breng de kostelijke Waar die zoet is,
Ende ook een Waar voort die niet goed is?

    Antw. Een Honing-Bye.
[fol. A6v]
    Raad. Wie is de gelukkigste op Aarden vergaart,
Nogtans de ongelukkigste ten lesten verzwaard,
En een Mensch ter Wereld in boozer daad vermaard?

    Antw. Judas wandelde met Christus onverborgen,
Nogtans zo ging hy hem zelven verworgen: Zulken Verrader vind men by Avond nog Morgen.

    Raad. Wat heeft ter Wereld beginzel en geen ende,
Nogtans niet gebooren en is door eenig bekende,
En niet gevoeld word dan in de meest elende?

Antw.
    De bitt’re dood is met Adam ter Wereld gekomen, Maar zijn Vader ende Moeder word niet vernomen, Op dit eynde te denken, doet den Mensche schromen.
[fol. A7r]
    Raad. Mijn Moeder is slap en ik ben stijf, Als Christal is al mijn lijf, En als de teyd komt dat ik ga verlooren, Zo word mijn Moeder uyt mijn gebooren?
    Antw. Het Ys.
    Raad. Veel blanker ben ik dan Helena pleyzant,
Ik worde begeert van de Vryers in ’t Land,
Wantze dikwils om my gaan buyten de Poort,
En als ik Maagt ben wierd ik van de Vrijsters bemind,
Maar als my de Boeren maken met Kind,
Zo komt ’er Maria Suster van voort?

    Antw. Room.
    Raad. In my is geblazen een levendigen geest,
Levendig ben ik nogtans niet geweest,

[fol. A7v]
Rond ben ik als een omgekeerde Klok,
Men ziet door en door mijn klaaren Rok,
Ik ben aanvoerder en verdryver van rouw,
Meer word’ ik gezogt dan eenig Vrouw?

    Antw. Een Drink-glas.
    Raad. Hallif ben ik van een morzig Verken genomen?
d’Ander helft is uyt het wilde Woud gekomen,
Met heete Pek ben ik in ’t gat gesteeken,
Daar ik ben zal geen pluym-strijker gebreeken,
Die niet morzig is houd my in zijn gemak,
Maar Pieter-puntig draagt my in zijn dief-zak?

    Antw. Een Kleer-bezem.
    Raad. Digt zijn mijn Muuren, vol van gaten mijn Dak,
Mijn Herte is vuur, mijn Mage niet vry,

[fol. A8r]
Is, in een Oven van gekneden Kley,
Meest ben ik onderzaat van dat elk begeerd,
Daar ’t lustig Troyen is om gedistrueerd?

   Antw. Een Test in een Stoof.
    Raad. Met zo veel Letters als mijn Naam kan bestaan,
Zo veel Voeten heb ik, en kan niet gaan,
En mijnen Naam en verscheeld niet van bot,
Waar mijn eerste Letter een S. zo dogte ik niet een kruys, want gy zoude my allegaar aanzien voor Sot?

    Antw. Een Pot.
    Raad. Wat verbetert alle ding?
    Antw. De Boter. Maar in de Kramers-mars niet.
    Raad. Mijn herte is heet, mijn Vleesch is ros,
Coraliger is mijn Vel dan de lippen van mijn lief,
En hy die my steeld is geen Dief?

[fol. A8v]
    Antw. Een Keersse.
    Raad. Mijn hoofd is dikker als mijn lijf, Men heeft my lief als ik ben stijf, Mijn lijf glat, mijn Steert steekt door de kleeren, Dies mogen my de Vrouwen kwalijk ontbeeren?
    Antw. Een Spelde.
    Raad. By Daag ben ik meest bol en zagt,
De meeste verdrukkinge leyd’ ik by Nagt,
Twee gelieven ploegen op my een vrugt,
St. Luyaarts gezelschap houd my in grooter waarden,
Mijn Vel is van ’t meest-lijdende gewas der Aarden,
Mijn Ingewand heeft Vleesch gedragen by der lugt?

    Antw. Een Bedde.
    Raad. Dik-lijvig, zonder Hoofd, onder scherp,
[fol. B1r]
Ik worde dagelijks gegeesselt met een zweep*,
Gelijk een Ezel in luyigheyd verstijft,
Ik en ga niet voort, ’t en zy dat men my voort drijft?

    Antw. Een Tol.
    Raad. Ik heb een kleyn Hoofd, dik Lijf, ende een Been,
By den onnozelen ben ik heel gemeen,
Ik legge altoos, want ik kan niet gaan,
Maar als men my weg werpt ga ik staan?

    Antw. Een Werp-Tol, of batting.
Raad.
Het leyd agter den Haag ’t en heeft krop nog kraag,
Vlees nog Vel, nogtans ontvliegt zijn aassem wel?

    Antw. Gegeeten Brood.
    Raad. Waar vergaderen haar de Meel-zakken?
    Antw. By de Banden.
[fol. B1v]
    Raad. Welk zijn de schandelijkste in de Wereld?
    Antw. Een stoute Bedelaar, een rijke Leugenaar, en een oude Hoeren-jager.
    Raad. Welk is het beste ende dat ergste dat men vind?
    Antw. De Tonge, want met de Tonge mag een Mensche winnen lof, eer en vriendschap, ende door de Tonge mag ook een Mensche komen in schande, schade en verdriet ende kwetzinge des Lighaams ende der Zielen.
    Raad. Welk is de kleynste dronk en de hoogste Dankzegginge, ook de Ziele profijtelijker dan den Lighame, welk dagelijks doen Man en Wijf?
    Antw. Zo wanneer men gegeeten heeft: en gebeden, zo drinkt men een weynig tot de Gratias, [fol. B2r] en is tot dankzegginge en lof Godts, aangezien dat het ter eeren Godts geschied.
    Raad. Van welk Water verschrikt hem de gemeynen-man aldermeest?
    Antw. Van ’t Water dat hem in zijn Schoenen loopt, want dat vermaand hem nieuwe te koopen.
    Raad. Wat voegt een Mensch alder-best?
    Antw. Dat hy reden gebruykt, en discreet is.
    Raad. Welk is de beste Vogel, en die het alder-kwalijkste braad?
    Antw. Een Bye.
    Raad. Welk is het breedste, ende onzorglijkste Water over te gaan?
    Antw. Den Dauw.
    Raad. Wat ziet ter Wereld aldermeest van twee; die maar een Ooge heeft, ofte die twee Oogen heeft?
[fol. B2v]
Antw.
    Die een Ooge heeft, ziet twee oogen aan den anderen, En die twee Oogen heeft ziet maar een, Want die heeft ’er maar een.
    Raad. Hoe zoud’ gy in groote hette Wijn by u dragen datze niet warm, maar hoe langer hoe kouder word?
    Antw. Gy moest den Wijn ziedende heet in de Flesse gieten, zo zoude hy kouder worden.
    Raad. Is een Huys eer af te breeken of te Timmeren?
    Antw. Het is eer te Timmeren, want men kan niet af breeken, ’t en zy het eerst Getimmerd is.
    Raad. Zo twee goede Vrienden dertig Mijlen van een [fol. B3r] woonen, ende zouden in twee of drie uuren beyde haar handen uyt een Water wassen, ende dezelve aan een materie droogen, hoe zoude dat geschieden?
    Antw. ’s Morgens in den Dau te wasschen, ende in den Wind droogen.
    Raad. Waar moet men ’t Water alder-dierst koopen?
   Antw. By de Weerden ende Wijn-tappers, wanneer zy Water onder den Wijn mengen: ofte by den Apotheekers, alzo zy gemeynlijk Water by de Gedisteleerde Wateren mengen, ende alzo verkoopen.
    Raad. Een geel tusschen twee witte Beenen, wat mag dat zijn, Onbetuynt zonder eenige handen, Veel digter dan Yzere banden?
    Antw. Een Door van een Ey.
[fol. B3v]
    Raad. Hoe zal men Visch of Vleesch zouten dat het goed blyven zal van ’t eene Jaar in ’t ander?
    Antw. Zout ’t op een Oude-jaars-avond.
    Raad. Hoe zoud gy uyt een Zak van Koorn, alzo het gemalen word, twee Zakken Meel vullen van gelijke groote?
    Antw. Steekt twee Zakken in malkanderen, en doet dan het Meel daar in.
    Raad. Hoe woud gy u Nagelen aan u Vingeren korten datze in die Weeke niet meer wassen en zouden?
    Antw. Op Saturdag ’s Avonds.
    Raad. Wat gaat ’er op ’t Hoofd in ’t Water ende verdrinkt niet?
    Antw. De Nagels van een Rad ofte Wiel.
    Raad. Welk zijn de kostelijkste en onnutste Straat-bezemen?
[fol. B4r]
    Antw. De lange sleepende kleederen der Vrouwen, die zy uyt hovaardy in ’t Slijk naar laten sleepen.
    Raad. Welke Ambagts-lieden meest te vergeefs werken?
    Antw. De Kleer-maakers, Schoen-maakers, Tesch-maakers, ende alle Naysters, want die steeken veel gaten, ende vullenze met Gaaren wederom toe, alzo dat men ’s Avonds niet veel gaten zien en zal, die zy des Daags gemaakt hebben.
    Raad. Welk Hand-werk aldermeest steeld?
    Antw. De Lepel-maakers, Ketelaars en Panne-maakers, ende al die ergens steelen aan maken.
    Raad. Welk Ambagt agt zijn Kinderen alder-ligst?
    Antw. Een Schilder ofte Beeld-snijder, die verkoopen al-te-met haar Kinders om kleyn geld, [fol. B4v] ende zommige Menschen is zijn Kind voor geen duyzende Guldens veyl.
    Raad. Die het maakt behoeft ’t niet, die het koopt begeert het niet, die het gebruykt en weet het niet?
    Antw. Een Dood-kist.
    Raad. Wie heeft grooter vryheyd, een Baard-scheerder ofte een Mayer die Gras mayt?
    Antw. Den Mayer, want die durft op de Stoppelen schijten, en dat durft den Barbier niet doen.
    Raad. Welk zijn de langste Dagen in ’t Jaar?
    Antw. Die de kortste Nagten hebben.
    Raad. Een Boom met drie Takken, elken Tak heeft vier Nesten, en in elken Nest zijn zeven Jongen, en elken Jong heeft zijnen Naam byzonder?
[fol. B5r]
    Antw. Het jaar heeft twaalf Maanden, de Maand heeft vier Weeken, de Week heeft zeven Dagen, elken Dag heeft zijnen Naam.
    Raad. In wat Land zijn de hoogste Bergen?
    Antw. Daar de diepste Dalen zijn.
    Raad. Welk zijn de vrolijkste Vrouwen?
    Antw. Die zuygende Kinderen hebben, want zy zingen dikwils als andere lieden slapen: want men gemeynlijk zeyd, die een jong Kind heeft die heeft een zingende Vrouw.
    Raad. Wie wasser eer gebooren dan zijn Vader of Moeder? Antw. Adams Kinderen.
    Raad. Welk Mensch heeft het vierde-deel van de Wereld gedood?
[fol. B5v]
    Antw. Cain, hy versloeg zijnen Broeder Abel, daar en leefde niemand dan zy twee en haar Ouders.
    Raad. Of den Baard eer geweest heeft of den Man?
    Antw. Den Baard, want de Geyten ende andere Dieren zijn voor de Menschen geweest.
    Raad. ’t Is heus en wel gedaan, en ’t voed de gantsche Christenheyd, ’t En word gebraden nog gezoden, Nogtans word hem alle dage Spijze geboden?
    Antw. De Borsten van Vrouwen, die haar Kinderen te zuygen geven.
    Raad. Wie heeft op zijn Moeder hout gehouwen?
    Antw. Adam, want die heeft gehouwen op dat Aardrijk daar hy uyt gemaakt is.
[fol. B6r]
    Raad. Wat Mans Vrouwen zijn de alder-profijtelijkste?
    Antw. De Kosters Vrouw, die luyd twee Klokken met een zeel. Een Kleer-makers Vrouw, die zet twee Knopen aan met een steel. Een Barbiers Vrouw, die nat twee Baarden met een Bekken. Een Vleesch-houwers Vrouw, die hangt vier Quartieren aan een Nagel: ende een Procureurs Vrouw die schrijft twee Brieven met een Pen.
    Raad. Welke is het schoonste lid dat de Mensche heeft?
    Antw. Het schoonste lid is de Neuze, want de Neuze is het cieraad van ’s Menschen aanzigt en leven.
    Raad. Welke is het veleynigste lid des Menschen?
    Antw. De Tonge, dieze niet wel bewaaren en kan.
[fol. B6v]
    Raad. Wat leeft ’er langst op ’t Aardrijk?
    Antw. Den Arend; want met dat hy zo hooge vliegt, in de hette der Zonne, en de Lugt versch is, zo is hy versch ende gevoed met de hitte der Zonne, ende hy leeft daarom langer dan eenig Creatuur die men weet.
NOTA.
    Veel proper Dierkens, Fray Amoureuskens,
Treeden ook fierkens, Ook mooy en heuskens,
Het scheynd dat zy ’t wel dragen zouwen,
’t Hart vol playzierkens, Met ydele Beurskens,
Kleyn Kamenierkens, Geen groote Reuskens,
Die hen wel behagen wouwen,
Mogten zy ongeslagen Trouwen.
Het is fray dat hem een kan voegen, en ook dragen,
Dat hy zijn Lief mag genoegen en behagen.

[fol. B7r]
    Raad. In wat Maand zijn de Amoureuskens ’t alderziekste van liefde?
    Antw. Als men de Bloemkens plukt in de Mey-maand, want dan is ’t de geneugelijkste teyd des Jaars.
    Raad. Wie wasser in deze Wereld die in twee Buyken kwam?
    Antw. De Propheet Jonas die was in zijns Moeders Buyk, en drie Dagen ende drie Nagten in den Buyk des Walvisch.
    Raad. Wie was den sterksten Worstelaar die men vand?
    Antw. Den Patriarch Jacob, die met den Engel worstelde.
    Raad. Welk was het eerste Schip dat op de Zee was vlottende?        Antw. De Arke Noach.
    Raad. Wat isser scherper dan een Mes?
    Antw. De Tonge van een Vrouwe die gram is.
[fol. B7v]
    Raad. Wat is heeter als Vuur?
    Antw. Het Herte van een toornig of gram Mensche.
    Raad. Welk heeft onder de Honden en Katten de geschikste Jongen?
    Antw. De Honden, want die loopen in de Kerk en de Katten niet.
    Raad. Stondender zo veel Vrouwkens fijn,
Als ’er druppelen Waters zijn in den Rhijn,
En dat u daar op waar gesteld een boet,
Om dezelver daar over te brengen droogs-voet,
Zonder Brugge, Schip, Karre ofte Wagen,
Ik zal u prijzen, kond gy my dat zagen?

    Antw. Geeft elken Vrouw een druppel Water op ’er rugge, zo en blijft ’er geen Water in den Rhijn.
[fol. B8r]
    Raad. Wat dink is ’er meer by de geliefkens geuzeerd, En dat ’t alderminste profijt kan doen?
    Antw. Ydele Woorden die nergens toe en deugen.
    Raad. Of een Vrouw twee Mans lief had, en zy beyde voor haar stonden op een teyd, ende zy had eenen Appel in de hand, hoe zoude zy den Appel haar-lieden geven, Dat d’een op d’ander niet jaloers en wierd?
    Antw. Ik zoude zeggen goede Mannen, ik geve dezen Appel ter liefden aan hem dien ik bemin: zo weet niemand van hun beyde wie zy lief heeft.
    Raad. Wat is het minste dink der minnen,
Dat meest den Minnaar steekt van binnen?

    Antw. Een lieflijk aanschijn.
[fol. B8v]
    Raad. Wat is het alder-kwaatst te weeten?
    Antw. De gedagten of ’t Herte van een Mensche, het welk niemand weet dan Godt alleen.
    Raad. Welken Vogel is de geregtigste, en nogtans geheel zonder zang, maar kan wel lang gedenken zijnen Mantel in de wind te hangen?
    Antw. Een Oyevaar geeft tiende van zijne Jongen, ende heeft geen Tonge dat hy zingen kan, ende zoekt de warme Landen, na de teyd des Jaars.
    Raad. Wat gaat ’er tot aan den Hemel boven de Gebergten?
    Antw. De tranen der arme bedrukte ende verdrevene Menschen die zeer benauwt zijn, der Weduwen en Wezen, dat klimt tot Godt in den Hemel.
EYNDE.

Continue

Tekstkritiek:

fol. B1r zweep er staat: zwerp (nb. rijmt op scherp)

Continue