Continue

Heldinnenbrief van Anthony Hartsen

In: Letteröeffeningen van het Kunstgenootschap onder de zinspreuk:
Diligentiae omnia.
Te Amsterdam, By A. Magérus, Boekverkooper,
MDCCLXXIV.
UBL 1202 C 39.


[p. 171]

BRIEF

VAN

BRUTUS AAN CICERO;

NAAR HET NEDERDUITSCH ONRYM,

IN DE

BRIEVEN OVER DE VRYHEID ENZ.

In den Jaare 1752 uitgegeeven,

DICHTMAATIG GEVOLGD,
DOOR A.H.



[p. 172: blanco]
[p. 173]

BRIEF

VAN

BRUTUS AAN CICERO;

NAAR HET NEDERDUITSCH ONRYM,

IN DE

BRIEVEN OVER DE VRYHEID ENZ.

Hoe krachtig men in maatloozen styl de zaaken, die men voorheeft te verhandelen, moge voordraagen, daar zyn echter, myns bedunkens, veele onderwerpen, die, dichtkundig voorgesteld, eene sierlyker vertooning maaken. Onnoodig is het eenigen derzelfen op te noemen. Een groot getal vaerzen is ’er voor handen, die, in het beschryven van verscheidene eigenschappen, kunsten, gaaven en gebreken der menschen, de allerbekoorlykste maatelooze welspreekendheid kunnen tarten. Die op te noemen en, tot streeling van 't gehoor, de plaatfen aan te haalen, die de hoogvernuftige trekken der schrandere Meesteren ten klaarde ontdekken, ware weinig moeite en eene ruime stoffe voor meer dan ne Verhandeling, en is myn oogmerk niet, doch wel om, of ik daardoor de de gegrondheid van myne gedachten mogte staaven, iri Alexandrynsche Dichtmaat de sterkte en het verhevene van eene vryheidlievende Ziele u, Mynheeren, wier gunlb'ge aandacht ik gewoon ben, enomdeeze stoffe my durve toezeggen, af te schetsen, in myne navolginge van Nederduitsch Onrym uit de in het Jaar 1752 uitgegeevene Brieven ever de Vryheid en bet geluk eenes Volks onder eene goede Regeering, die, op den naam van Cato, volgens de Voorreden van dat werkje, omtrent het Jaar 1722 zyn begonnen in 't Engehch uitgegeeven, en weeklyks achtervolgd te worden. Het is namendyk Een Gede Kwaardige Brief Van Brutus Aan Cicero, waarvan de Engdsche Uitgeever naderhand, tenen voortreffelykert Brief van Brutus aan Atticus het licht doende zien, zegt: Ik ben hen, die zeggen dat ik den voor gaanden verliefd hebbe, zeer verpligt voor dien uitmuntenden lof, dien ze my daardoor geeveii; dewyl hy, die in Haat is om zulken brief te schryven, buiten twyfel, behoudens de achting myner Tydgenooten, de grootste man is die 'er leeft:" Een Brief, die, hoe lang ook, onder het berymen, door den daarin doorstraalenden heldenmoed my kort is gevallen en menigwerf een nieuw voedzel voor de aangeborene Vryheidliefde verschaft heeft; en welken ik, na denzelven in lang niet onder het oog gehad te hebben, onlangs niet geheel onwaardig oordeelde om by gelegenheid u te worden voorgeleezen, in die verbeelding dat, daar ik, om zyne langte, my bevlytigd heb hem door invullingen niet uit te rekken, dezelve over het geheel zyne kracht, zo veel als het rym toeliet, behouden heeft; 't welk ik echter u ter beoordeeling overlaate: Een Brief eindelyk, Mynheeren, welks byzonder voorbericht en inleiding tot deszelfs opbeldering ik, naar myn gedachten, u behoor mede te deelen, zynde byna woordelykaldus: Zie hier het waardigste stuk der gantsche oudheid: een stuk dat waarschynlyk nooit zyn weerga ge had heeft of hebben zal. Deszelfs Schryver was, mogelyk, het beminnelykste karacter, de volmaaksteMan, diende waereld ooit gezien heeft. Voor TREFFELYKE BRUTUS, PUIK VAN HET MEN Schelyk Geslacht, zegt de Engelsche Dichter Cowlev: Brutus was de opsteller van dien door luchtigen Brief. Een Brief van den grootsten Man over her edelst onderwerp, van Brutus Over. De Vryheid geschreven en aan Cicero gezonden by deeze gelegenheid: Octavius Cesar, naderhand Augustus genoemd, Marcus Antonius voor Modena overwonnen en daardoor de belegering, van die stad opgeflaagen hebbende, begon nu hoo ger voorneemens te fmeeden, dan hy tot nog toe had Iaaten blyken. Hy had zich tot hiertoe vr [p. ] 't Gemeenebest veiklaard en scheen 'er vr te werken: terwyl hem de Raad door de overreeding en 't byzonder belang van Cicero het bestier van 't Leger had toevertrouwd. Maar na deeze overwinning op Antonius begon hy voor zich-zelven te werken en naar wraak te zoeken over zynen Oom, en Vader by aanneeming, Juliuscesar: en ten laatsten zich den weg tc baanen tot eene 0:1 afhangkelyke Alleenheerichappy. Hy wist wel dat Brutus en Cassius nooit, zo lang zy leefden, zouden dulden dat hy die magt bezat, diezyniet lyden konden dat de eerste Cesar behield: ender halven, wilde hy zynen Oom opvolgen, hy moest hen vernielen en uit den weg ruimen. - Maar,. Cicero, die te gelyk Erutus beminde en hoog achtte, en zich verbeeldde een'grooten invloed op 't gemoed van den jongen Cesar te hebben, ondernam aan deezen ten voordeele van de voorflan deren der Vryheid, die deszelfs Oom hadden om gebragt, een' Brief te schryven om vergirlenis voor ^ hen te verzoeken ; en in 't byzonder voor Brutus, dat hy weder te Romen komen, en daar veilig zyn mogt. Deeze Brief van Cicero begreep tefifens zyne dankzeggingen aan Octavius voor deszelfs dienn sten aan 't Gemeenebest bewezen, en was aan [p. ] Brutus te eenemaal onbekend. Maar door At Ticus daarvan onderricht zynde.was hy ten uiter sten verfbord over dien stap van Cicero, dien hy voor eene erkenning der opperheerschappy van oc,, Tavius aanzag, door hem niet alleen als Meester aan te merken van het leven der Romeinen in 't algemeen, maar van Hemzelven, die de Ver losfer was van Romen, en zyn leven aan Octa vius niet wilde verfhuldigd zyn. - Brutus had een' anderen geest en andere inzichten. Hy herdacht aan die kloekmoedige en vrye taal van zynen Oom, den grooten Cato, tot den zulken zyner Vrinden, die zich aanbooden om voor hem genade by Cesar te verwerven, door zich, om zynent wille, aan deszelfs voeten te werpen: Neen,,, zeide Cato, ik acht bet schandelyk iets verpligt te zyn aan de dwinglandy', ik ben zo vry als Ce Sar: en zal ik myn leven verschuldigd zyn aan Hem, die zelfs geen regt beeft, om my aan bem,, te onderwerpen! Brutus vond reden om misnoegd te zyn, dat Cicero, buiten zyn kennis, hem dus, als een misdaadigen, en Cesar, als Opperheerscher, be handelde, met denzelven genade voor Brutus af te bedelen. Dat misnoegen gaf gelegenheid tot dee zen Brief, waarin hy Ocavius als een onbedre ven Jongeling en Cicero als een flaphartig en vrees- [p. 174] achtig Man behandelde"; in deeze of diergelyke bewoordingen tot den laatstgenoemden:
Ik heb, ’t geen me in den brief, dien ge aan OCTAVIUS
Geschreven hebt betrof, door gunst van ATTICUS,
ô CICERO! gezien. De toegenegenheden,
Die gy voor my daarïn betoont met kracht van reden;
(5) De moeite, die gy neemt opdat ik veilig zy,
Zyn groot, maar wekken toch geen nieuwe vreugd in my:
’t Is reeds my zo gewoon van u een’ dienst te ontfangen,
Gelyk ’t u eigen is my dien te doen erlangen;
En ik al ’t geen ge om my en daaglyks deed en spraakt,
(10) Bleek daaglyks dat gy voor myn’ roem en welstand waakt.
Dit echter neemt niet weg, dat myn kloekmoedig harte
Door dat gedeelte uws briefs met zulk een felle smarte
En spyt getroffen wierd, als me ooit heeft aangetast:
Gy doet, daar ge op Octaaf een breede lofspraak past
(15) Voor diensten, zo het heet, aan Romens Staat bewezen,
Op 't klaarste ons uit uw laage en slaafsche woorden leezen,
Dat gy een' Meester nog erkent; dat, onverwacht,
Een oude Dwinglandy, die ik vernietigd dacht,
Den ouden Dwingland in een' nieuwen doet herleeven.
(20) Wat antwoord zal ik op dit droevig stuk u geeven?
Ik ben verlegen om uw' schaamenswaarden stand.
Maar gy zy t de oorzaak zelf van zulk een groote schand'
[p. 175]
En 't zal u wroegen, als ge in 't eind, by 't licht der reden,
U-zelv' leert kennen in dees naare omstandigheden.
(25) Gy smeekt Octavius, dat hy my 't leven spaar',
Genade aan my bewyz*. Wel: gy beoogde daar
Myn welzyn door, maar zulks zou my elendig weezen,
Een lot genieten doen, meer dan den dood te vreezen,
Dien gy me ontrukken wilt; want 'k weet geen soort van dood,
(30) Die ik niet liever zou verkiezen in's Lands nood,
Dan om, op zulk een wyz', myn' levensdraad te rekken.
Herdenk de taal, waarmee" ge uw oogmerk durft ontdekken,
De ui tdrukkingen uws briefs, die allo uw glori krenkt:
En kunt ge ontkennen, als gy ze ernftig overdenkt,
(35) Dat ze in den laften styl der laage slaaven spreeken,
Die hunnen trotschen Heer in diepen ootmoed fmeeken?
Dat ge in den laffen styl, als dien een Onderzaat
By zynen Vorst gebruikt, uw bede hooren laat?
Gy hebt (meld ge aan Octaaf) een be hem toe te wyden,
(40) ,, En hoopt dat gy daardoor die Burgers zult bevryden,
Die de Eedlen achten en het Roomsche Volk bemint."
Deeze isuwschoone be: doch slaat hy ze in den wind,
Is dan tot ons behoud niets overig gebleven?
Maar'k wensen eer omdeia dood, dan door zyn gunst te leeven.
(45) Wy zyn nog niet zo verr'beroofd van moed en troost,
Dat ooit der Goden toom op Romens Heldenkroost
Ten ondergang des Lands zo klaar ons is gebleken,
Dat ge eer Octaaf dan Hen moet ter behoudnis smeeken,
Ik zeg van ons niet, die 't Heelal verlosten, maar
(50) Van d'ongeachtften Man uit Romens Burgrenschaar'.
Men moet zo hoog een'toon in Bu UtUs eens venchoonen,
En 't past my zeker u ontwyfelbaar te toonen
Dat ik myn be my niet verwaardig hem te bin,
Dien ik my ook niet wil verwaardigen te ontzien.
(55) Kon reeds Octavius Zo groet een magt verwerven,
Dat hy volstrekt ons kan behouden of verderven?
Terwylge in hem dus een' volslagen Dwingland vind,
Hoe kunt gy u dan nog verklaaren voor zyn Vrind?
En zo ge met uw zucht te mywaarts gaat te rade,
(60) Hoe kunt gy wenschen my te Romen, ter genade
Van een' Tyran te zien? en echter moet ge, schand'!
Dat zulks 't geval hier is, volit belyden; want
[p. ]
Een' wulpschen Jongling smeekt ge om vryheid, dat ik keere;
Ja gy betoont hem veel beleefdheid, tot zyne eere,
(65) En dikwerf grooten dank: maar hoe verdient hy dien,
Zo gy om ons behoud hem moet naar de oogen zien?
En onze vryheid aan zyn goedheid dank moet weeten?
Is 't in Octavius toegeevendheid te heeten
Dat, toen Antonius daarp te doelen scheen,
(70) Hy liefst zich-zelven zag gesmeekt en aangeben?
Voegt zulk een laf gesmeek niet juist by Dwingelanden?
En zouden we echter,die den een' met dappre handen
Zo stout vernederden, en zouden we ons nu wer
Zo laf verneedren voor een' andren Opperheer?
(75) Wy, die 't Geraeenebest verlosten, Romens Zoonen,
Hoe kunnen wy ons ooit zo laag van ziel betoonen,
En fmeeken iets, van 't welk de gift of weigering
Nooit in de magt moest staan van eenig sterveling!
Schoon boven andren gy niet schuldig schynt te weezen,
(80) Herdenk eens 'tnaar gevolg van uw flaauwmoedig vreezen
In 't voorig Staatsgeschil. 't Gemeenebest, verkracht,
Ging toen verloren, wyl 't verloren wierd geacht.
[p. ]
Dit noopte eerst Cesar om de wet te willen geeven:
Dit drong Antonius zyn voorbeeld naar te streeven,
(85) Niet siddrend voorde magt, die Cesar hielp van kant:
Dit heeft Octavius, dien jongen Dwingeland,
In korten tyd zo groot een aanzien doen erlangen,
Dat aan zyn zinlykheid 't behoud en leven hangen
Van hen, die 't Vaderland verlosten door hun trouw,
(90) Die Romen, sprak't naar eisch, zyn Hoofden noemen zou.
Ja; zo weinig komt onze yver ons te stade!
Het leven moeten wy behouden door genade
Eens Minderjaarigen, zo hy door gryze Len
Van Romens Heldenraad gefmeekt worde en verbeen.
(95) Wy zyn geen Romers meer! zo wy nog Romers waren.
De zucht naar Vryheid, door de deugd gevoed in de aren,
Had de onderneeming en 't verraderlyk besluit
Des ioodften Stervjlings gemakkelyk gefluit,
Toen hy den zetel zocht derDwinglandy te/lichten.
(100) Dan waare Antonius, zo yvrig in 't verrichten
Van zyne ontwerpen, meer door Cesars lot bevreesd
Dan wel door Cesars magt bekoord, verlokt geweest.
Herdenk 'taanzienlyk ampt, 't welk gy hebt waargenomen,
En die bediening, die gy thans bekleed in Romen.
(5) Nu Raadsheer zynde, waart gy eertyds Burgerheer,
En famenzweerders gingt gy,tot hunn' val, te keer.
Is Romen uniet meer zo dierbaarals voordeezen?
Hoe! zou uw waakzaamheid, uw moed verminderd weezen?
Is 't nu zo noodig niet dat gy uw' pligt betracht?
(0) Of kunt gy nu, die eer verraders te onderbragt,
Hen dulden, die men van meer woodheid kan betiohten?
't Geen ge eertyds deed toont u wat gy thans moet ver. richten.
Gy zyt een vyand van Antonius. Is 't niet,
Omdat hy vyand was van 't vrye Staatsgebied,
(5) Den Roomschen Burgerstaat geweldig aan dorst randen,
Geheel het recht van dood en leven nam in handen,
En zich verhief, verleid door trotschelpoorloosheu,
Tot eigenwilligen Monareh van 't Algemeen?
Dit, dit is de oorzaak van uw vyandschap. Met reden:
(0) Dies hebt gy met geweld ook zyn geweld bestreden;
Dies woud gy liever hem verdelgen in het stof
Dan als uw' Heer ontzien. Hiern verdient gy lof.
Maarvoegt het heden niet dat wy'tgeweld wcrftreeven,
Nu 't ons op nieuw belaagt? Heeft u uw moed begeeven?
[p. ]
(5) Mogt geen Antonius ons in de ketens slaan?
En mag een ander dat verfoeilyk stuk bestaan?
Alsof het onderscheid van naamen en persoonen
Den aart der slaverny verdraagehlyk kon vertoonen.
Keen;wien ik kiezen zou tot Heer, bepeins ik niet:
(0) 'k Wil niemand ooit voor Heer erkennen in 't gebied.
'k Had door Antonius, die alles durft beroeren,
Met waardigheen bekleed, en met hem aan het voeren
Der opperheerschappy deelachtig kunnen zyn
En met zyn' glans bestraald; dewyl, naar allen schyn,
(5) Of 't stemmen in zyn drift, of onze medewerking
In Romen zyn gebied kon dienen tot versterking.
En welk een' hoogen prys voor een dier beiden had
Hy niet gegeeven! maar de aanbieding van zyn' schat,
De vleijery, waardoor hy veelen kon beleezen,
(0) Al zyne aanzoekingen zyn door ons afgewezen.
De Vryheid was ons doel, ons rigtsnoerdeugd-alln;
Ons inzicht eerlyk, en ten nut van 't Algemeen.
't Was namentlyk (och f elk Romer dit bedachte!)
Het heil van Romen en al 't menschelyk geflachte.
(5) Zelfs met Octaaf zien we ons een'weg nog openstaan
Tot vrede en vryheid, zo men dien maar in wil slaan:
Hoe hevig Cesars naam, die dwaazen kan bekooren,
Dien lossen Yveraar, vol heerschzucht, aan moog'spooren
[p. ]
Om hen te doen vergaan, die Cesar dorften don;
(0) 'k Stel echter zeker dat hy, CESAR-zelv' ten hoon,
Een goede voorwaarde onsgemakklyk zou vergunnen,
Indien'hy onze stem daardoor zou winnen kunnen
Tot dien verheven' rang, waarnaar zyn staatzucht streeft,
En dien hy, vreeze ik, zal verkrygen, zo hy leeft.
(5) Helaas! wat zou hem zulks beletten, naar uw meenen?
Terwyl men thans den lust tot leven de ooren leenen,
Naar de infprak luistren daar ons de eerzucht door verleid,
De Vryheid offren om een ampt of waardigheid,
En zich verbeelden kan,dat wy met grooter rampen
(0) Dan vuige slaverny ooit zullen moeten kampen;
Wat middel, zo gy dit in rechten ernst beschouwt,
Schynt u nog ovrig en bekwaam tot ons behoud?
Wat had men, met het hart des Dwingelands te treffen,
Toch anders vr,dan ons van Dwinglandy te ontheffen?
(5) Vergeefs is ons beftoan: belagchlyk ons besluit,
Indien 't in haaren loop de tyranny niet stuit.
Helaas! waar zyn ze, die de vryheid recht waardeeren,
Haar, die elk stervling in zyn hart behoorde te eeren,
Als die 't geluk en heil bezorgt van 't Algemeen!
(0) Wat my betreft; ik zoude, al moest ik zelfs alleen
[p. ]
Voor haar ten stryde gaan, haar zyde niet begeeven:
En eindelyk, ik staa nooit af, dan met myn leven,
Van 't heerlyk oogmerk om myn roemryk vaderland,
Door my ontketend, fteeds te houden in den stand
(5) Der dierbre Vryheid. 'k Heb, tot boete zynerschulden,
Den ouden Dwingeland gedood, en zoude ik dulden
Dat wer zyn Erfgenaam des Voorzaats feil beging
Tot breuk van Romens wet; die losse Jongeling
Op nieuw de magt bezat vanRomens Raad te ontluistren,
(0) Te ringeloren, ja van Romen zelfs te kluistren!
Een magt, die gunst noch gift, geen banden zelfs van 't bloed,
ntzagehlyk deeden zyn voor mynen heldenmoed:
Een magt, die Brutus niet in Cesar kon gehengen;
En die,had ze ooit zo verr' myn' Vader kunnen brengen,
(5) Dat hy, om haarentwil, zyn' Burgerpligt vergat,
Ik in myn' Vader-zelv' geenszins geleden had.
Uw smeeken aan Octaaf toont dat voor ons te Romen
Geen vryheid is zo hy 't niet stemt; en kunt gy droomen
Dat andre Burgers, daar uw Brutus zelfs niet vry
(0) Vermag te leeven, zyn gedekt voor slaverny?
Maar boven dat; hoe kuntge uw'wensch u zien gegeeven?
Gy smeekt hem dat hy ons behoude by het leven.
[p. ]
Doet hy 't, wat dan? Zien we ons in veiligheid geleid,
Zo wy slechts leeven? Hoe? Kent gy een veiligheid,
(5) Die zonder Vryheid is? Of liefst, kan'tonsbehaagen
Verslaafd te leeven in elend', na dat wy zagen
Dat onze Vryheid stierf; en, hoe men 't ook verbloem',
Met onze Vryheid alle onze eer en heldenroem?
Kan Romen iemand tot een veilge woonplaats strekken,
(0) Als Romen-zelf zich niet der boeijens kan onttrekken?
Die Stad, hoe groot ze zy, belooft aan my gewis
Geen veiligheid, indien zy-zelf niet veilig is:
Neen; myn zwaard, 't welk we, als voorheen der Vryheid heiligen,
En myn kloekmoedigheid-alln moet my beveiligen.
(5) Te leeven door genade en gunst was nooit myn wit.
'k Verfoei h zelfs, Cesars dood herftelde ons in't bezit
Der Vryheid, hangende aan zyn willekeur te vooren.
Myn veiligheid is uit zyn' ondergang geboren.
D it 's de inborst eens Romeins, die nimmer wanklen zal,
(0) n met die inborst vind ik Romen overal;
Ik, wel Romein genoeg, om liever alle plaagen
En bittre smart, dan schande en ketens steeds te draagen,
Die voor een' waar' Romein alleen ondraagehlyk zyn,
'k Achtte ons ontheven van die duldelooze pyn
[p. ]
(5) Door Cesars Cieuvlerij die ze ons aandeed uit verlichting.
Maar 'k vind, helaas! 'k vind my misleid in die verwachting:
Want anders zag men hem, wien Cesars naam versiert,
Dien darden Jongeling, wien Cesars geest beloert,
Niet op een flaafiche wyz' gelmeekt om lyfsgenade
(0) Voor Patriotten, die, na welbelegden rade,
Kloekmoedig 't Vaderland van Cesars tyranny
Verlosten, en al de aard' van fiioode dwinglandy.
Gantsch anders ging het by den Burgerstaat der Grieken,
Daar 't Kroost eens Dwingelands, na 't korten zyner wieken,
(5) Deelachtig zyn moest aan de welverdiende ftraf
Der Tyranny, met hem, die hen het leven gaf.
Kan dies de lust om 't zien van Romen in my komen?
Of eer, is Romen wel meer waard' den naam van Romen?
Zyn' Dwingland hebben wy gedood op 'tonvoorzienst;
(0) Zyn Vryheid wer herfteld:maar vruchdoos is die dienst.
In Romens werwil-zelv', is Romens boei ontfloten:
En, schoon het door een kleen getal van zyne Looten
Een'grooten Dwingeland, te vreeslyk door zyn magt,
Van magt beroofd en om het leven zag gebragt,
(5) 'tWord 't Word echter, laf ontaard van zyne dappre zeden,
Op nieuw gekluisterd, en door Iaage vrees beftreden
Voor een' Tyran, die reeds den geest gegeeven heeft,
En voor zyn' naam, die in een'Jongeling herleeft.
Laat af (het zou my slechts te meer in spyt ontsteeken)
(0) Uw'jongen Cesar ooit voor Brutus meer te smeeken;
Ja, zo gy wys zyt, smeek hem voor u-zelven uiet.
Doe, daar u weinig tyds tot leven overschiet,
Door 't schandlyk smeeken aan dien Jongen, niemand denken
Dat ge uw' verdienden lof door vrees des doods wilt krenken
(5) En 't weinig overschot uws tyds te hoog waardeert.
Draag zorg dat zulk gedrag den luister niet ontjrt
Van uw beroemd bedryf, waardoor gy, tot zyn schande,
Antonius vernerde en bliksemde uit den Lande.
Verkeer uw glori niet in smaad, door schyn van ren
(0) Aan kwaadgezinden ooit te geeven, dat men meen'
Dat niets dan eigenliefde op hem uw gramschap wette;
En dat, hoe hevig gy u tegen hem verzette,
Gy nooit Antonius ten vyand waart geweest,
Indien, Cicero! gy hem niet had gevreesd.
(5) En zullen zy 't nochtans niet meenen, als ze ontdekken
Datgy, die onlangs hem den oorlog dorst verwekken,
Het leven echter en de Vryheid ftellen kunt
Aan uw' Octavius, en hem de raiddien gunt
Van door genade zich alom te doen beminnen.
(0) Ligt zocht Antonius zo ook elks gunst te winnen,
Waar' 't niet door u belet. Men zegt alom misschien,
Dat gy geen' afkeer had van eenen Heer te ontzien,
Maar, daar gy u zo ligt een' Meester kunt gewennen,
Slechts nooit Antonius als Meester wilde erkennen.
(5) De lof is billyk, dien ge uw' jongen Cesar geeft
Om zyn gedrag, 't welk hy tot nog gehouden heeft:
't Verdient dien inderdaad, mits dat, om, onbezweken,
De dwinglandye van Antonius te breeken
En nimmer voor zich-zelv' eene andre dwinglandy
(0) In Romen te oefnen, fteeds zyn eenigst oogmerk zy.
Maar denkt gy dat hy heeft zo groot een raagt verkregen
Dat nederig gefmeek hem moet voor ons beweegen;
En acht gy 't reedlyk dat hem zulk een magt bekleed;
Dan zeg ik dat gy met de diensten, die hy deed,
(5) Verr' boven hun waardy te groot een loon wilt paaren;
Al zyne diensten, dacht ik, dat flechts diensten waren,
Die hy den Staat bewees; maar gy geeft dus uw stem
Tot de onafhangklyke en volstrekte magt aan hem,
Die Die ernstig heeft betuigd, dat hy daaraan nooit denken
(0) En de onafaangklykheid den Staat zou wederschenken.
Indien Octaaf, gelyk gy oordeelt als zyn Vriend,
Zo groot een' lof, zo veel dankzegging heeft verdiend
Nu hy Antonius en zyne dwinglandye,
Die 't overblyffcl, die 't gevolg der tyrannye
(5) Van Cesar is geweest, beoorloogt waar hy kan,
Welke eerbewyzen, welk een loon zult gy hen dan
Niet waardig keuren die den Dwingeland ontzielden,
En met den Dwingeland de dwinglandy vernielden,
Waarvoor de zegening en milde erkentenis
(0) Der Roomiche Burgery hen reeds gebleken is?
Is zulks wel ooit in uw gedachten opgekomen?
Zie, hoe krachtdaadig een toekomend kwaad te schroomen
Alle overtuigingen van weldan uit den geesc
Der Stervelingen dryft. Nu Cesar is geweest,
(5) Nu hy om Romen weer door 'cflaafche juk te onteren,
Te siddren doen van vrees, daar nooit zal wederkeeren,
Zo denkt men evenmin aan hen, die Romens Raad
Van hem verlosten, als aan Cesar en zyn' Staat.
In tegendeel is nog Antonius in 't leven,
(0) Nog in de waapnen,en kan Romen nog doen beeven:
[p. ]
Deswegens ziet Octaaf, die door zyn krygstrofen
Antonius verzwakt, alm zich aangeben;
Deswegens ziet Octaaf zyn magt zo hoog gerezen,
Dat, uit den mond van hem, het Roomsche Volk nadeezen
(5) Zyn vonnis, 't vonnis van zyn Redders wachten moet;
Deswegens, choon door onsde Vryheid is behoed,
Zien we ons ook zo veracht, gedreigd met lyfsgevaaren,
Dat hy gefmeekt moet zyn om 't leven ons te fpaaren.
Ik heb een grootsche ziel, gelyk reeds dikwils bleek,
(0) 'k Ben Meester van myn zwaard, en van zulk laf gesmeek
Een Vyand, ja zo groot een Vyand, zo verbolgen
Dat ik den fmeeker vloek,en eeuwig zal vervolgen
*Iem,die gefmeekt wil zyn.Ten minsten zal voormy,
Van 't fnood gezelschap der verblinde slaaven vry,
(5) Alm daar 'k Vryheid vind, zich Romen openbaaren.
Wat u belangt, die, door een groot getal van jaaren
En menigvuldigheid van ampten niet voldaan,
Van verre staande in plaats van rustig vc: te gaan,
De Vryheidonderdrukt, de Deugd met ons verdreven,
(0) Maar echter niet kunt zien, dat zulk gebedeld leven
Elendig, walgchlyk,ja verfoeijens waardigis,
Met u, Cicero! heeft Erutus deerenis.
[p. ]
Wat my betreft, wiens ziel, in rampen nooit bezweken,
Van haar standvasrigheid ook nooit is afgeweken,
(5) 'k Zal, overtuigd dat my de Deugd is ingeplant,
Niets meer verschuldigd aan myn dierbaar Vaderland
Voor 't welk ik van myn' pligt getrouw my heb gekweten,
My troosten kunnen in myn welbewust geweeten
En nademaal my myn gedrag naar eisch voldoet,
(0) Der weldan heerlyk loon erlangen in 't gemoed:
Want, wat ter waereld kan ons meer genoegen geeven y
Dan 't stout verachten der onzekerhen van 't leven
En 't hoog waardeeren van die dingen, die 't alleen
Verdienen? Deeze zyn de Deugd van iedern,
(5) 't Zy hoog of laag van staat, en Vryheid van al de aarde;
Die Vryheid, nooit genoeg beyverd naar haar waarde/"
Die Vryheid, die van al het menschdom zo gewis
't Geboorterecht moet zyn als zy de zegen i.%
Maar 'k wil nochtans met hen niet struiklen, die reeds vielen,
(0) Noch me onderwerpen met dien reeks van laflfe zielen.'
'k Heb voorgenomen steeds onwrikbaar pal te staan,
En onafhangkelyk te blyven, hoe 't moog' gaan.
'k Wil't all' beproeven op hetfpoor dergrootste Mannen,
En'alT myn' moed besten om flaverny te bannen,
[p. ]
(5) En Romen vry te zien. Indien my 't goed geval
Begunstigt als het moest, zal elk in Romens wal
Zich baaden in een'/lroom vanwelzyn,vreugde en zegen:
Maar,streeft het krygsgeluk myne onderneeming tegen,
En is het al om niet wat ik befluite en doe,
(0) 't Geval zal me echter, by my-zelven bly te mo,
Tot onderwerpens toe zyn flagen nooit doen lyden.
In 't kort: waaraan kan ik myn leven beter wyden,
Dan dat ik fleeds bedenk', beproeve dag op dag
Wat tot hertelling van de Vryheid dienen mag?
(5) Wat u betreft, myn Vriend! in deeze omstandigheden;
'k Smeek u op 't ernstigst: volg myn'raad en hoor myn reden.
Myn waarde Cicero! begeef u-zelven niet:
En uw bekwaamheid, daar gantsch Romen hulde aan bied,
Zal, zo ge op haar betrouwt, uw hoop geenszins verraaden.
(0) Gy zult ons't juk, waarmee wy droevig zyn belaaden,
Afligten, zo gy maar gelooft dat gy zulks kunt.
Poog dan, indien ge nog uw'pligt gehoor vergunt,
En voor 's Volks welzyn waakt, 'sLands ramp, door hunne elenden
Te stooren in haar' groei, kloekmoedig af te wenden.
(5) Als Burgemeester hebt ge, in onvertzaagden moed
Door Vryheidszucht ontvonkt, eertyds den Staat behoed;
Een vreeslyk Eedgelpan, verenigd tegen Romen,
Ontdekt en aangetast en 't al zyn kracht benomen:
Antonius merkt ook dat gy in deezen tyd
(0) Voor hem dezelfde, als toen voor Catilinazyt.
Door zulke daaden hebt ge uw glori hoog verheven,
Uwe eere alm verbreid, maar die zal u begeevea
Zo ge in omstandighen van evengroot gewigt
Nu min standvastigheid betoont in uwen pligt.
(5) Dat die standvastigheid u in elk deel uws levens
U-zelv'geiyken doe, en dus uw glori, tevens
Met die geschichten, die 't geheugen steeds bewaar',
De onsterflykheid beveele, in 't won der eeuwen spaar' t
Van hen, wier moed, als de uwe, een krans van lauwerbladen
(0) Verdiend heeft, wacht men nu gelyke of grooter daaden.
Zy toonden zich bekwaam om Romens Staat te hon:
Dit maakt hen schuldenaars om 't wederom te doen.
Mun eischt van hen gereede en willige betaaling;
Of, blyven ze in gebreeke uit vrees voor schade of smaaling,
(5) Men zal hen ook gestreng behandlen om die schuld,
Maar vleit zich niet zyn'eisch door hen te zien vervuld,
[p. ]
Wier dan hen in den rang nooit fielden van de Braaven.
Dit is het onderscheid van onbekende gaaven
En zulke, daar men reeds de blyken van genoot.
(0) De toestand deezer laatste is waarlyk zwaar en groot.
Uit dit gevolg moest ook noodzaaklyk dit gefclneden,
Dat, schoon gy, door het hoofd Antonius te bieden,
Uw' welverdienden lof op ieders lippen vond,
Nochtans niet elk op nieuw daarvan verwonderd stond.
(5) Daardoor volhardde gy alleen, gelyk een waardig
Oudburgemeester, tot het heil der Burgren vaardig,
In 'tgrootsch gedrag,het welk men van een' deftig' Man,
Die Burgemeester was van Romen, vordren kan.
Maar, komt ge u nu op 't laatst aan iemand te onderwerpen,
(0) Dien geen Antonius in snoodheid op kan scherpen;
Indien die sterkte en kracht van geest u nu begeeft,
Waarme ge Antonius van 't Capitool verdreeft;
En die standvastigheid van moed u schynt te ontvallen,
Waardoor ge Antoniusverjoegt uitRomenswallen,
(5) Wacht dan, myn Cicero! geen glori meer, hoe zeer
Gy haar verdienen moogt: ja, uw voorledene eer
Zou, in vergetelheid begraaven, haar lauwrieren
(Verwelkt zien, die weleer uw'schedel mogten fieren.
[p. ]
't Is zeker, dat men nooit in daaden, die 't geval
(0) Of drift alln verrichtte, iets heerlyks vinden zal.
Op 't stout volharden, naar den eisch vanpligt en re-' den,
In de onbefmette deugd op 't voerfpoor na te treeden,
Daarop - alleen word steeds de waare roem gevest.
De zorg derhalven voor het vry Gemeenebest
(5) En zyn verdeediging betreft u meer dan andren,
Daar gy de grootste Man uit onze Vaderlandren
Voor 't Roomsch Gemeenebest en zyne Vryheid wierd.
Uw yver, elk bekend; uwgaaven, welbestierd;
Uw wydberoemde dan; 's Volks eensgezinde wenschen;
(0) Myn voorbeeld ; en het vast vertrouwen aller menschen,
Ja alles, zo ge nog iets krachtiger bedenkt,
Dringt u, dat ge, als voorheen uw hulp aan Romen schenkt.
Smeek dan, zo we ooit met rechtop uwe deugd betrouwden,
Octavius niet meer dat hy u will' behouden.
(5) Neen; doe een braaver daad: flaa op u - zelv' 't gezicht.
Wees uw behoudenis geene andere ooit verpligt
[p. ]
Dan uw grootmoedigheid. Wees weereen Zoon van Romen!
Ja, wees verzekerd wat ons ook mooge overkomen,
Dat (zo slechts 't Roomsche Volk zich onder 'tkloek bewint
(0) Van schrandre Hoofden en bekwaame Helden vind,
Om 's Lands geweldenaars, die ieder moet verfbeijen,
Te keer te gaan, en om Verraders ui t te roeijen)
Dat steeds die Koningin der Waereld, die gy, meer
Dan eens, behouden hebt tot uwe onsterflyke eer ;
(5) Dat steeds, tot glori van der Vadren Krygsbedryven,
Die groote en vrye Stad en groot en vry zal blyven.