Bernardus Brandt, De bekeering van Augustinus (ca. 1680).
Ms. UBL LTK 513
Uitgegeven door dr. M.A. Mooijaart, september 2014
Red. dr. A.J.E. Harmsen, Universiteit Leiden
Ceneton01260 - Ursicula
Verantwoording van de transcriptie

Continue


[
fol. 1r]

No 4

De
Bekeering van Augustinus

of
Spiegel van Gods
Voorsienigheid;

Blijeindich treurspel

Door
Bernardus Brandt.




[fol. 1v: blanco]
[fol. 2r]

Comedie van
Augustinus

Inhoudt

Patricius edelman in een provintie van Afrika
zijnde van rijke afkomst ende hebbende eene vrouwe
die edel was wiens name was Monica ende eene zoone
te zame gewonnen hebbende noemde deselve Augusti-
nus dese was zeer wispeltuurig en brood dronken
verkeerende bij hoeren en oneerlijke geselschappen tot
groote droefheyt van sijn ouders die hem gestadig sogten
van t quaad af te trekken zijn vader overleden sijnde
kiest sijn moeder een voogt om Augustinus te onderregte
de welke sulks niet en agt verlaat sijn vaderlant en
trekt na Roomen en begeeft hem daar onder t geloof
der manichen ende is alle dagen dronken en sat en
leefde met vuijlen hoeren hij kreeg een brief van sijn
moeder op welke brief hij haar tot Roomen dede koome
sy de tijding gekreegen hebbende is in korte dagen met
haar voogt tot Roomen gekoomen en hebben hem
daar gevonden ende gesproken hebbende is hij haar
ontvlugt ende is gekoomen tot Milanen gekoomen het
welk sijn moeder door een bode kwam te weeten is hem
ook nagereijst en is tot Milanen bij hem gekoomen en
kwamen te samen bij een seer goet geleert man genaamt
Ambrosius en Augustinus met sijn geselschap van Ambro-
sius wel onder regt zijnde verlaten het manicheeus geloof
en haar ondeugentheden en neemen aan het christenleven
en geloof werden t samen groote geleerde mannen syn moeder
verheugt synde over de welstant van haar zoon is in den HEERE
ontslapen.



[fol. 2v]
Het toneel in Tagastensis
Romen en Milaanen    Augustinus
spreekt de voor reeden ende personagie
                                                naareede

Personagie
    Patricius     { de vader
    Monica       { de moeder
    Augustinus { de zoon
    Alipius
    Evodius      { gezelschap van Augustinus
    Nibridius
    Knegt van Augustijn
    Voogt
    Ambrosius
    Cappelaan
    Engel
    Duijvel
    Reij van engele
    Zingen hoeren
    Stem

Continue
[
fol. 3r]

Voor reeden

Welkom welkom te zaam gij jong en out te gader
Welkom seg ik nog eens ziet ik kom u wat nader
Om eens te leggen uijt de ondeugt en de deugt
Van onsen Augustijn en hoe hij in sijn jeugt
(5) Zijn moeders les veragt en leeft in hoererije
Gelyk een zondaar boos en gaat van Got afcheije*
Verlaat sijn vaderlant tot s moeders droefheyt groot
Die hij door eene bode met woorden straf ontboot
Dat hij te Roomen was en dat hij steets al verder
(10) In ketterij verviel sijn moeder door Gods order
En door de liefde groot die sij had tot haar zoon
Is hem zoo nagereijst met haar voogt seer schoon
Want haren man die was nu ook al overleeden
Waarom dat Monika nu is vol droevigheeden
(15) Want haren man die was gestadig aan bedugt
Wat Augustijnus nog zou worden voor een vrugt
Nu heeft zij weer een voogt na regt en reen verkooren
Die voogdij heeft gehad over die was verlooren
Ja over Augustijn die weer van Roomen trekt
(20) En als een sondaar boos valt in een quade sekt
Een sekt der manicheen een sekt die hij beminden
Maar siet eens hoe dat GOT dees boosheijt ging verslinde
Want de gebeden van syn moeder Monika
Die hebben Got getreft want sij bad om gena
(25) Voor haar geliefde zoon die haar staag ging verlaten
En trok doer na Milaan om daar door Godes staten
En door Ambrosius te komen tot bekeer
Die hem het oordeel Gods voor hielt tot eenen leer
Ja is ook gants geheel door deese leer bewoogen
(30) En heeft al s’ werelts pragt van sijn lighaam getoge
[fol. 3v]
En heeft getogen aan het priesterlijke kleet
Maar ag zoo draa hij was bekeert kreeg hij de weet
Dat zij vrouw moeder goet nu al begon te sterven
En sou in korten tijt het hemelrijk beërven
(35) Hij komt dan zoo bij haar en spreekt seer minnelijk
Mijn moeder zult gij nu soo gaan na t eeuwig rijk
Sij seijt ik hoop dat soon wilt mij gedagtig wesen
Als gij voor t hooge staat met soo is zij verresen
Na ’t hemels koninkrijk en Augustijnus kloek
(40) Die wert leeraar groot in ’t schrijven van het boek
En van de christen kerk laat ons dog overwegen
Dit spel met vlijtigheijt om soo den gront ter degen
Te kunnen regt verstaan wij bidden tog met vlijt
Vergunt ons hier te saam een uurtje twe drie tijt

Continue

Eerste bedrijf de eerste vertooning

Patricius en Monika     Eerste uijtkomst

Patricius
(45) Ag Monika mijn vrouw wat raat segt voor ons beijde
Om onsen Augustijn ten hemel te geleijde
Mij dunkt terwijl het reijs is jong teer ende swak
En buijgsaam is en heeft niet eenen harden tak
Dat men niet wagten moet tot dat het steege quaste
(50) En dat aan alle kant niet heeft als harde baste
Mijns oordeels is ’t van noot dat wij ons waarde kint
Tragten te buijgen wijl zijn eerste jeugt begint
Ja doen wij niet ik hoor van booven en beneeden
Een stem seer wel bekent ja wel bekende reden
[
fol. 4r]
(55) Roepende overluijt soo gij niet wel toe ziet
Wat sal daer volgen als een eeuwig ziels verdriet
Monika
’Tis soo mijn lieve man ’t geselschap dat doet doole
Ag lag ons Augustijn dog wel bequaam ter schoole
Daar hij met geen gespuijs te zaame was gepaart
(60) Maar met devote jeugt van inborst goede* aart
Want is ’t dat hij wil gaan met quade maats verkeere
Gewisselijk hij sal ook haar manieren leeren
Want jeugt is als het was hoort na mijn vermaan
Het geen men daar in drukt het blijft er steets in staan
(65) Is ’t niet een zeldzaamheid* dat veel hondert gave peeren
En konnen niet het rot uijt eenen appel weeren
Maar isser maar een vrugt in eenig ding geschent
Die trekt tot haar bedrijf al watter is omtrent
Een druijf die vunstig is die kan een tros bederven
(70) Een schaap dat schurftig is dat doet veel schapen sterven
Een brandend aar in de schoof besmet het gantsche zaat
Zoo vrugtbaar lieve man soo vrugtbaar is het quaat
En die met kreupel volk wil gaan en weeder keere
Daar is geen twijfel aan hij zal het hinken leere
(75) Gebuurschap met het quaad baard meenig ongeval
Maar aan het jonge bloed nog verre booven al
Zoud gij dan geerne zien ons kint de deugt betragte
Zoo moete wij te saam van ’t quaat hem leere wagte
Hoe dat een schoon is van een sagter aart
(80) Hoe dat het ligter smet en naauwer dient bewaart
Patricius
Ag Monica ik ben tot dit verstant gekoomen
Door Got en ook door u og of des werelts droomen
Met al haar ijdelheijt voortaan van u mijn
En van ons waarde kint van onsen Augustijn
[fol. 4v]
(85) Versmaat veragt vervloekt verschoven mogte blijve
Nog aan geen van ons drien dog nimmermeer beklijve
Augustijn komt moetwillig uijt
Monika
Patricij lieve man ons wil en wens is een
Komt Augustijnus hier en hoort ons goede reen
Augustijnus
Vrouw moeder wat s’ u wil en vader u begeeren
(90) Hoe beijde dus bedrukt zoo ik kan ik zal ’t weere
Monika
Mijn kint laat uwe jeugt u dog niet sijn soo zoet   
Als een schoon suijver hert eene reijne ziele doet
En schoon dat gij door luste geweldig wert bevogte
Staa vast hebt God voor oog en dwingt de quade togte
(95) Ranst u onkuijsheijt aan en blijft dog buijte schant
En zijt gij bij het vier ziet dat gij niet en brant
Komt u het vees* aan boort eij laat u niet beweege
En zoo ’d werelt letet*, zet u daar dapper teegen
Schoon sij u bieden* aan lust vrijheijt goed en eer
(100) Kiest gij een reijn gemoed en weijgert even zeer
Segt vrij ik staa geensints ten dienste van de zonde
Al is* den zatan boos ’k pas niet op zijn vonden
Spout ’t vlees dan vier en vlam de werelt als verwoet
Antwoort ik hou ’t cieraat van dit mijn reijn gemoet
(105) Tiert vlees blijft gij geset kijft sij maakt gij te lijde
Verwekt zij bid den heer dreijgt sij gaat gij ter zijden
Patricius
Hoort kind u moeder lief en volgt u vaders raat
Want soon u ziels geluk hier in geheel bestaat
Het is een leelijk ding het ongetoomde vleijs
(110) Den breijdel los te doen en geven sijnen eijs
[fol. 5r]
Maar die wanneer het vleys met sijn geheele kragten
Komt dringen op de ziel en prangen ons gedagten
Ik seg die dan vertrouwt en staande blyven kan   
Dat is een hoogmoet een helt een edelman
Augustijnus gaat met zijn ouders na
binnen maar keert weerom
Augustijn met sijn* uyt
(115) Mijn ouders praten wel en t hoorde wel te geschieden
Het zyn wel alle by devoote wyse lieden
Ik weet zeer wel dat nooyt te koote waar* ver best
Maar beeter is nogtans te kooten voor als lest
Ik sie dat iemant die vroeg leert vroeg heeft vergeten
(120) Dat kan een ider mens wel met oog afmeten
Ik sie dat aan een boom zoo gaat vroeg ryp vroeg rot
Ik sie dat met den mens zoo gaat vroeg wys vroeg zot
Wel hoe sal dan mijn geest iets strafs voor vleys begere
En ik door langsaam vier mijn leeven gaan verteere
Alipius alleen uijt
(125) Ik wens u goede dag myn goede companyon
Got lof dat ik van daag u meyns gelyken von
Ik wens en na myn dinkt vry met gedugte reeden
Ook niet gelijk een hoer myn jaren te besteeden
Men plukt terwijl t is tyt het aangename vruyt*
(130) Tis al om niet gepraat de jeugt die moetter uyt
Wie weet of ik en gij nog morgen sullen leeven
Waarom dan niet gedanst 2: 3: 4: 5: 6: zeeven
Myn ouders praten mee van niet te wilt te zyn
Myn ouders* hebben lang verteert al haren eerste pyn
(135) Haar jonkheyt is voorby haar luste zijn vervloge
Daarom zoo willen zij ons de vreugde niet gedooge
Dat zoo met malkaar eens lustig vrolyk zyn
En dat ons propoost het uwe is het myn
[fol. 5v]
Duyvel uijt
Gaat wel o zoete jeugt wilt volgen myne wette
(140) Daar zullen der terstont nog meerder letten
Hier kommen twe makkers uijt
Voorwaar dewyl u hart door woorden* gants ontlaat
Zoo zal ik weeder gaan en komen tot de daat
Augustijnus
Wel van waar komt de reys kom volgt mee onse pade
Komt laat ons te zaam onse jeugt met zoete lust versade
Evodius
(145) Zeer gaarn vrolyk hart kom spelen wy de beest
Omtrent een aardig dier en dient geen stuure geest
Ik ken u voor een prins ons moogt gij gebieden
En al wat u bevalt dat zal van my geschieden
Knegt
En ik ben nu al lang tot uwen dienst geset
(150) Myn wil en komt my niet toe uw wil is myn een wet
Den heer en kan syn knegt geen ding te voore legge
Dat hy aan syn bevel met reeden mag ontseggen
Ik doe al u gebod en waarom zoud ik niet
Al wat u eygen is staat onder u gebiedt
Duijvel
(155) O edlen noblen baas indien gy hem voor desen
Had liefde als u HEER en eer als baas beweesen
Gy had al lang te voor des werelds vriend geweest
Og t is nog niet te spaa maakt datje niemant vreest
Evodius
En willen wy dien kwant zijn pols eens mede voele
(160) Misschien soo zal hy ook vermaak syn met ons woele
Augustijn
Mijn vrient met goet verlof ligt hart van goede aart
Ag wiste wij eens niet hoe danig dat gij waart
Nebridius
[fol. 6r]
O zoete Augustyn en wilt u niet verhoeden
Voor my en wilt van mij geensints iets kwaats vermoede
(165) Gij kunt wanneer gij wilt bevinden metter daat
Dat bij mijn lyf en ziel voor u gants open staat
Monika komt met Patricius ter
zyden uyt
Ik ag myn vader met myn moeder niet met alle
Ik schep in s werelts min de beste vreugt van alle
Monika
Wel hoe is hier ons zoon
Augustijn
Za pakken wy ons aan kant
Patricius
(170) Waar heen seg Augustyn
Augustyn
Wel ik ga eens aan strant
Patricius
Wat strand o dolent schaap wat sulje gaan beginne
Waar dwaalt u los gemoet waar gaan u domme zinne
Hoe zal t het eel vernuft de woonplaats van de deugt
Nu werden overheert van uwen kriele jeugt
(175) Zal u verheve geest rigtsnoer van de reeden
Eene ziele van de ziel een moeder van de zeeden
Een voetster van de tugt nu werden uytgeblust
Door opgeheeven schuym van onbesnoeyde lust
Engel alleen uyt
Ag gy geen vaders woort nog ook u moeders trane
(180) En volg gij liefer na des zatans boosen vanen
Wilt gij u vuylen vlees dog geven zyn vermaak
Denkt op de eeuwigheyt t en is geen kleyne zaak
Al wat u maalt in t hooft het zijn maar vuyle droome
De togte van de jeugt gy zult die ligt betoome
(185) Indien gij zoo t betaamt met u gebreeken twist
Een brant die eerst begint wert ligtelijk geslist
[fol. 6v]
Wie zig van vuyl beyaag wil houden ongeschonden
Moet heftig wederstaan t beginsel van de zonden
En van den eersten af dat haren wortel spruyt
(190) De takken neder slaan de scheute roeyen uyt
Maar zoo men niet en temt des zondaars eerste spruyte
Zoo zalze door den mens gelijk een kanker kruypen
En wassen in de ziel tot een gesetten stam
Dus schut gelyk men syt de schapen voor den dam
(195) Wie datelijk bedwingt des jonkheyt zotte grille
Kan zonder groot beslag zijn herte weder stille
En werden als hy was dit is den beste zin
De togten van den zin te dempen in ’t begin
Dog zoo gy waart geneygt dat ik niet kan geloove
(200) Door zoo een korte vreugt u ziel te laten loven
Zoo hoop ik heeft den droes den regten man niet veur
Maar klopt zoo ik betrouw voor den verkeerde deur
Binnen
De dominateurs uijt
Alipius
Mijn lieve companjons God geef u dat de menschen
Hier in dit aardse dal met hert en ziele wenschen
(205) Vreugt blijdschap wellust eer voor als een goeden dag
En hebt gij niet wat nieuws dat ons vermaken mag
Ik moet van desen dag wat snakery bedryven
Evodius
Laat ons dan verder gaan wy mogen hier niet blyve
Daar ginder in de Pauw men speelter billitje bom
(210) Het veeltje gaat er snel men danster lustig om
Nibridius
Maar Augustyn moet mee die zal ons niet begeeven
Het gaat er zoo het gaat al kost het hem zyn leven
Kom gaan wy nu te zaam eens kloppen aan de deur
En zien oft goed geluk hem zelver brengt daar veur
[fol. 7r]
Sij kloppen met de voeten aan de deur
Alipius
(215) Wij zijn bedrogen maats t is tyt Monika syn moeder
Maar daarom niet geswigt hy is er ook ons broeder
Is Augustijn niet t huys
Monika
Gy ziet hem daar wel staan
Nogtans zoo wil ik niet dat hy met u zal gaan
Zou hy zyn eerbaar lyf zijn waarde leen besetten
(220) In uytgelaten drift van onbeschofte hetten
Zoud Augustijn door vlees en bloed gelyk een beest
Zyn togten voeden aan en blussen uyt den geest
Zouw hij tot vuyl bejag gebruyken zyne leeden
Daarin het reyn verbond van God moet zyn gesneden
(225) Zouw hij met het geboeft verliesen ziel en eer
Dat wil den goeden GOD gehengen nimmermeer
Monika binnen
Engel
Zijn moeder spreekt zeer wel waar t anders waar geen wonder
Dat GOD met vlammig vier met blixem en met donder
Met allerley gevaar uw ’t zamen overviel
(230) En dempten metter daat u goddeloose ziel
God woont in s menschen geest den geest woont in u lyven
Wie derft den vuyle lust in Godes huys bedryven
Wie sal der voor het oog van synen groten* God
Veragten zyn bevel vertreden syn gebod
(235) Wel* aan dan voor besluyt laat dog uw malle stuypen
Van de onbedagte jeugt niet verder u bekruypen
De lust wert int gemeen met groote pyn bestuurt
T Is voor het beste mal dat niet te lank en duurt
Alle binnen


Eerste bedrijf tweede uijtkomst

Domminateurs uyt

Evodius
Wat visvasery is dit wie heeft van zijn leeven
(240) Sulk preeken oyt gehoort wel waar staat geschreve
Genomen t was wat vuyl t geen hij drinkt of eet
Wat schaat aan den mens wanneer hij t niet en weet
Duyvel komt uyt
Dit is maar queeslarie t sa t sa gaan wij maar vrinden
Hy zal vandaag nog wel hem by ons late vinden
[fol. 7v]
Duivel
(245) Al wat dit volk roept tegens myne Augustijn
Al wat de moeder praat t is niet dan lighaams pyn
Wat desen witrok zeyt t zyn toomen boeyen zeelen
Neus prangen ziel bedwang muyl banden gareelen
Al wat syn vader kryt t is bind houd en betemt
(250) Stryt overheert betoomt drukt neder stuyte stemt
Dwingt geesselt en slaat wat valsche loose streeke
Waar hoorden ooyt een mens zo vreden aart van spreeken
Zy dringen al de jeugd met boeyen aan het been
En watter van haar komt dat kwest gelyk een steen
(255) Matroosen is t niet zoo
Evodius
Jaa maar niet na ons zinnen
Duijvel
Couragie kiest dan best de blydschap te beminnen
Ik zal terwyle gaan en soeken wat ik mag
Om Augustijn mee te brengen voor den dag
Den duijvel haelt Augustijn
Evodius
Wat bruyd ons dit geraas ey t is maar tyt verloore
(260) Ik blyf veel liever nog ten agter als ten vooren
Wel hoe wel wie komt daar t is Monika haar zoon
Hou cameraat hout vast daar is u bode loon
Weest welkom companjon mijn suyker soete vrindt
Wat syt u moeder lief en vader van syn kindt
Augustijn
(265) Tut tut tis vrouwtjes praat de rest verdriets gesante
Vol van swaarhoofdigheyt ya daarby dwingelante
K en kan k en wil k sal en ofse leggen rasen
En breken onsen kop met haare viesevasen
K en kan k en wil k sal wat moeder doet of laat
(270) Staan onder haar gebied of haren raadt
Knegt
Gy moest wel syn een blok van alle vreugt versteke
Hartnekkig onbeleeft van weelden afgeweeken
Van menselykheyt vervreemt gy moest wel zyn een jan
Onwaardig om den naam te dragen van een man
[fol. 8r]
(275) Gy moest wel zyn een kloen een sul een koele troever
Onstadig als de zee en doof gelijk een oever
Jaa kout gelyk een vis en bitter als het roet
Gy moest wel zyn een loer een ongesouten bloet
Alipius
Indien gij houten klaas soo soeten brok vermuylden
(280) Waar u vaar u moer u engel stont ten pruylen
Wanneer u ymants aarts bekyft berispt beklaagt
Tut tut is molik werk staat vast blyft onversaagt
Ons jaren syn al ryp wat vaar en moer begeeren
T is visevaserij het syn maar vinke veeren
(285) Wij syn ons eygen voogt daar niet meer na gevraagt
De gek moet uyt de mouw de kans moet syn gewaagt
Duijvel
Waar toe dit slegt verhaal t is lang genoeg gesproken
T is lang genoeg het hooft met dit en dat gebrooken
Gy Augustyn maats ik ga nu wat ter zij
(290) Maar zal van stonden aan u weeder komen bij
Bedenkt u onderwyl en speelt niet meer den vysen
Gij kunt nu zoo gij wilt u eygen vonnis wijsen
U eygen regter zyn gij hebt nu in u schoot
U welvaart zonder schant u leeven sonder doot
Augustijn
(295) Kom ik niet haast weer tuijs mijn moeder zal mij missen
En deen of dander roe zal leggen in der pissen
Monika uijt
Zie daar daar komtse aan
Hij schuijlt weg
Monika
Ey segt waar is Augustyn
Evodius
Wie soekje gobje sloof zou uwen soon hier zyn
U soon kan ons niet meer hy heeft ons al verlate
(300) Des werelds ydelheyt en vlees komt hy te haten
Hij is tans an de kerk wel hoe soekje hem hier
Hy heeft in onse vreugd in t minste geen pleysier
Monika vind hem agter de bank leggen
zy zyt
[fol. 8v]
Monika
Myn alderliefste kind t is wel te zien te merke
Dat gij als Adams kind duijkt agter deze serke
(305) Om u te bergen voor het goddelyk aanschyn
Maar tragt veel meer om eens t ongaan de helsche pyn
Wat slaaf is ooyt zoo ver in dienstbaarheyt verbonde
Dat hy behoeft te staan ten dienste van de zonde
Augustijn komt uyt
Tis meenigmaal gesien dat die den sluypert maakt
(310) Wert met een swaare plaag van Godes hant geraakt
Patricius uijt
Wel wat is hier te doen wat hoor ik voor gerugte
My dunkt ik hoor myn vrouw hier wenen en sugte
Wel liefste staat gy hier heeft Augustijn alweer
Verdient dat gij hen* straft wel waar blijft al zyn eer
Monika
(315) Ja myn zeer lieve man daar valt zeer veel te stelle
Zoo lange als ons kind gaat by die die zoo geselle
Ag ag myn waarde man spreekt hem dog nu eens aan
En ziet eens of hy niet met ons wil gaan
Patricius
Wel zoon wel zult gij u vuyligheyt gaan vaten
(320) En zyn met lyf en ziel van uwen God verlaaten
Zult gij gaan leeven dan in ongeschikte lust
En maaken onsen geest bedroeft en ongerust
Zal ik dan zien dat gij int vuijl sult sijn gewonden
En syn een pomp van t quaat een goot van alle sonde
(325) Van vuylheyt en moeras daar in den slimmen aart
Van jouluij altemaal te zamen is* gepaart
Monika
Neen dit en mag zyn geensints myn lieve vrind
Tis beeter door den geest de togten in te binde
Te houden in* bedwank het onbesuysde bloed
(330) Te kiesen voor de lust een onbesmet gemoet
[fol. 9r]
Nu scheyt maar van malkaar begind u eens te schame
Kom gauwe Augustyn
Augustijn uijt
Ter stont gy gaat vast samen
Wat raat met dit geklag als dit gehuyl geschreij
Gekerm gesteen gekyf van desen lieden beij
(335) Zalt neemen nooyt een endt wy moeten voor dees plage
Een ander goede vont gesamentlijk raadslagen
Gaat heen bedenkt u wel en hout u by dees boom
Myn raat die is voor u als ik weer by u koom
Alle binne



Actus 1 schena 3

Duyvel alleen uyt
Dit gaat te byster wel dit is mooytjes na myn zin
(340) Daar ter stont te post maar vlees en werelts min
K Hebt nu zoo ver gebragt wie moet het niet bekenne
Dat nu haren domme jeugt poogt buyten spoor te renne
Hoe gaat het na myn zin hoort hoe myn zwarte maats
Nu leggen in haar vuijst met al haar kameraats
(345) Wat slegt hooft is den mens daar mee met laffe beenen
Zal Augustus zijn hant tot alle schand vlek leenen
Loven den ruymen weg gelooft het vry te meer
Het vlees is nu syn vrouw en ik syn over heer
Maar zoet ik roep te hart ik swyg hy mogt het hoore
(350) En merke myn bedrog en loopen andere spooren
My dunkt ik hoor hem al ik ken hem aan syn stem
De andere ken ik mee ik hoor daar een gebrem
Augustijn met zyn knegt alleen
Augustijn
Za dienaar gaat eens heen en soekt myn companjonnen
En laatse brengen mee haar veels en violonnen
Knegt
(355) Myn HEER ik sta bereyt ziet jonkheer Augustyn
Ik haelse by den bak ik weet waar datse zyn
Hy compareert met veelen en sluyten
een tabaks pyp als wispelturig
Augustyn
Zoo zoo ya dat gaat wel tot ons voornomen saken
En tot ons zoet beslag en tot ons lief vermaken
Al wat myn moeder klaagt en vader dog besluijt
(360) Gaat myn het een oor in het ander weer uyt
Laat ons voortaan niet meer ons ergens dog aan krenke
Wat leyt ons immers aan ons malle moertjes krenke
[fol. 9v]
De vreugt voortaan ons lot de wereld al ons loon
Als deen hant d andere wast soo zynse beyde schoon
Nibridius
(365) Fiat laat ons voortaan ten hove gaan verkeere
Om daar de venus min de geyle lust te leere
Het een hoer huys uyt het ander weeder in
Laat ons voortaan niet meer zyn weygerig aan de min
De min de goet veel zoet de min die is vol lusten
(370) Laat ons gemakkelyk in haren schoot gaan rusten
Knegt
Maar wat zal ik dog doen
Augustyn
Gy kundt indien gy wilt*
Tis maar een vysen zin zoo die u weder hout
Knegt
Myn t borduul haar spys is als vergulde pille
Die blinken wel in t oog maar doen den mens opswille
(375) Doen walgen mond en keel gelyk en vuylen drank
Doen krimpen buyk en maag en scheijden met een stank
Augustyn
Wel dit is al weer wat nieuws zal hier myn knegt my kome
Aan manen tot de deugt en dat nog zonder schroome
Ja seeker meen ije dat
Knegt
Ik spreekt myns herten gront
Augustyn
(380) Spreekt als gy pleegte doen
Knegt
Ik spreekt met hert en mont
Augustyn
Kom dit van wel te doen zoo mogt my wel verdriete
Knegt
Dat siet op eygen baat t mag geen wel doen hieten
Augustyn
Gy raast za volgt my na voorseekert t zal wel gaan
Knegt
Nu dan van vooren aan k sal besien oft mag bestaan
(385) Voort dan allegrement in hoven en prieelen
Ons rust plaats nu voortaan gaan soeken in bordeele
Wy alle volle jeugt zynt samen zoo gestelt
Dat ons geen meerder last als minne lusten quelt
Wy t samen syn gesondt en van gelyk jaare
(390) Zyn t samen groen en swak gekrult vol wilde hare
Nibridius
Nu wakker over zee te water en te lant
Gaan nemen ons vermaak al ons gants verstant
[fol. 10r]
Doorsoeken alle sekt en alle ketterije
Wat vlees en werelt heet te samentlyk gaen vreye
(395) Ik soek dog werelds vreugd ik aardig jong gesel
En soek dog anders niet als alle ydel spel
Ik tragt maar na vermaak en groote soetigheden
Zoo wil ik jong gesel al mynen tyd besteeden
T Mag eyndige zot wil t mag kwalyk gaan of wel
(400) T En kan nog arger niet als dood en in de hel
binnen

Continue

2 Bedryf eerste uytkomst voogd alleen uyt

Patricius is dood, waar is nu meerder rouwe
Als in ons Monika een peerel van de vrouwe
Een spiegel van de deugt een doelwit aller leet
T Welk een soo t ieder vat beyegen al te wreet
(405) Een vrouwe van groote huys van al te goede bloede
Van ziel soo overschoon zo hooge van gemoede
Een vrouw een zee vol smert een schole vol van pyn
Zoo lang als zy moet zien dat haren Augustyn
Loopt doolen agter straat en met syn meede boeven
(410) Niet op en hand zyn God en haar soo te bedroeven
Dit heeft my zeer beweegt uyt liefde de voogdij
Te neemen by der hand om zoo van alle zy
Een trouwen voogd te zyn een momboor van haar beyde
Om haar en al haar goed te regten te geleyden
(415) Ik sal ook met Gods hulp betoonen dat de naam
Van voog ik waardig ben van moer en zoon te zaam
Nogtans alles met vrees want wat winst kan ik vesten
Als Augustyn zyn goed al geven wil ten beste
Al wat syn moeder lief met open hand ontsluyt
(420) Daar is geen houwen aan t wil al ter beurse uyt
Al wat een moeder heeft dat kan een soon verstrooye
Al wat den vader spaart dat kan een kind vergooye
Al wat er word beyaagt al is de winste groot
Dat kan een dertel kindt versmelte in den schoot
(425) Syns vaders woort was niet ik ben nu voogt verkoore
God geeft dat hy myn woort wat beeter wil aanhoore
Monika
Maar sie ik wel daar komt de moeder selver aan
Met een seer droef* gelaat met wangen vol getraan
[
fol. 10v]
Engel
Troost haar dog wat, in den geest en wilt haar maar verligte
(430) Weest gij een trouwen voogd wilt voor geen droefheyt swigte
Die weduwen vertroost en weesen wel bedient
Dat is een trouwen knegt een regten Godes vriendt
Monika
Ag ag myn Augustyn myn soon myn uytverkooren
Myn kindt nog ondoopt ag was gy nooyt geboore
(435) Ag ik bedroefde vrouw myn soon die dus verloopt
Ja die ook door myn schult nog niet en is gedoopt
Wie sal ik tot behulp in desen noot gebruyke
Wie sal myn open mont wie sal myn oogen luijke
Ag had gy noyt geleeft ag was gij noyt gebaart
(440) Soo sout hy aan t vlees zoo vuyl niet syn gepaart
Wie sal in dees elent met ongeveynsde traanen
Ons troosten in de nood wie sal myn soon vermane
Myn man die is nu dood en ik een droeve weeuwe
En mynen Augustyn zoo wilt gelyk een leeuwe
(445) Hij reyst hy drinkt hy danst en daarby nog hoereere
En sulke volk is t ook al die met hem verkeere
Ik doel ik vaar ik trekt geduurig langs de straat
En nergens hoor ik eens hoet met myn soon al gaat
Dat my eens wiert geseyt waar ik hem soude vinde
(450) K Sou aan hem blyken doen dat ik hem regt beminne
Deen die zyt uw zoon die is in Spanje hoog geleert
Dander syt hy is te Roomen hoog geeert
Maar waar hy heenen is en kan ik niet weeten
Ik ben in eene zee van droefheyt neergesmeeten
(455) Men wyst my gins en weer ag bode benje daar
Bode uyt
Wel Monika hoe dus wat maakt gy voor misbaar
Monika
Wel Bode vragje dat
Bode
Wel van wie zou hy wesen
Monika
Hebt geen* brief aan myn
Bode
Wel hoe dus vol van vreese
Monika
Van waar komt de reys
Bode
Van Romen kom ik hier
(460) En daar heb ik u soon gelaten een die schier
[fol. 11r]
In* wysheyt en verstant in allerhande talen
In spel en in musyk in d konsten al te malen
Niemand heeft zijns gelyk in hoere huys alle daag
Den roemer op zijn hant tot lekkerneye graag
(465) En nogtans in de school is niemant syns gelyke
Van niemant laat hy sig prys of eer ontstryke
Seeker een aardig quant al wat syn mont uyt vloeit
Schynt met een soete dauw van honing dauw besproeit
Het zy in wysen raat het zy in dertel malle
(470) Wat hy begint of doet het heeft een welgevallen
Monika
Ey staat een weynig stil ik sal een brief gaan schryve
Die gy hem mede brengt die hem ter deugt mag styve
Voogd
Terwyl dat Monika is beesig met haar pen
Zoo moet ik bode u als voogd gelyk ik ben
(475) Nog met een woord of twee belasten en doen weete
Aan onsen Augustyn die men met regt mag heeten
Een regt verlooren soon dat hy dog syn brant
Wil blussen met bekeer en syn niet meer tot schant
Hy weet of weet hy t niet hy dient het wel te weete
(480) Dat hij nu dertig Jaar zyn ziele heeft vergeete
En hoe hy verder gaat en onbesuijster malt
En hoe zyn dwaas gebaar ons min en min bevalt
Monika
Zie daar daar is den brief bestelt dog ter dege
En segt hem met den mont dat ik niet doe als vege
(485) De tranen van myn wang ya dat ik schier myn selve
Weg schreij myn levend lyf schier onder ander delve
En is hy nog aldaar blyft hy nog wat te Roome
Segt hem dat hy my schryft k sal cito by hem koome
Bode
Adieuw zal t geschien ik wens dat Got u spaar
Monika
(490) U bode ook alzoo en dat nog meenig jaar
Den bode klopt aan Augustyne
deur
Augustyn
Que est la wie is daar wie komt soo schielyk steure
Myn rust en myn pleysier dat myn nu mag gebeure
Bode
Myn heer daar is een brief
Augustyn
Wel dat is moeders hant
[fol. 11v]
Bode
Tis waar maar Augustyn daar is aan alle kant
(495) In uwe moeder huys niet dan veel angst en vrese
Augustyn
Ik ben dat wel gewent ik moet den brief eerst lese
Augustyn lees den brief
voor al zyn kameraats
den brief
Ag zoon hoe hebt gy dog u leeven zoo versleete
En uwen lieven God en ook u selfs vergeeten
In ongebonden lust voor lighaam vreugt gesogt
(500) En om u arme ziel eylacij niet* gedogt
Ey vint u geest geraakt en dat door myn vermane
Zoo dat u zondig hert op werpen brakken tranen
T Gemoet u overtuygt van geen hy heeft gepleegt
En voelt eens in u geest of die nog niet beweegt
(505) Myn leer zij u een lees dat gy van stonden aan
Door vleeselyke lust dien weg niet in wilt en gaan
En keert een ander pat verlaat het vuyle leeve
Wilt u met regt berou tot God den Heer begeve
Verlaaten met u hert de goddeloose zondt
(510) Die uwe lieve ziel en lighaam heeft gewondt
Ey scheyd dog van de lust die herte payt met vreugt
En plaagd de arme ziel met duysent ongeneugt
En scheyd dog van die vreugd die * niet en baard als smert
En een besmette ziel en een onrustig hert
(515) Een lighaam vol verdriet een leven vol ellende
Ag myn beminden soon of gy u God eens kende
Hoe syt gy dus verdoolt hoe zyt gy dus verdwaalt
En myn bederffenis en droefheyt aangehaelt
Ag myne Augustyn keert u dog van de sonde
(520) Ey scheyter dog eens van leeft niet meer ongebonde
Hier mede lieve zoon blyft innerlyk gegroet
U moeders bede volgt ziet dat gy die voldoet
Bedenkt dit met verstant hy is aan u geschreve
U moeders bidden u dat gy hier naar mogt leeve
uwe liefhebbende moeder
Monika
Myn Heer                  Aan Mijn Heer
            Augustynus in de schoole tot
                                            Roomen

[fol. 12r]
Augustijn
(525) Hoort hoe haar gladde tong de deugde aan myn pryst
Hoort hoe sy myn gemoed regt na den hemel wyst
En als ik t wel bedenkt myn hant begint tebeeve
Dit is in plaats van inkt met trane afgeschreve
Ik lag en ben bedroeft ik brand en ik bevries
(530) Ik staan val daar heen ik win en ik verlies
Wie heeft syn leven ooyt zoo frayen brief gelese
Myn siekte moet eylaas door ziekte zyn geneese
Alipius
Hoe draayt myn weerhaan om hoe buygt myn hart gestaag
K Weet tans niet waar ik ben om hooge of omlaag
(535) K Scheen eerst een prins te zyn nu ben ik nieuumendalle
Flus stont ik als een rots nu ben ik neergevalle
Ik dut ik suf ik sugt ik druyloor guns en weer
Ik heb en spys en drank geen smaakt of lusten meer
Hoe draait hoe rolt als nu myn rat van avontuure
(540) Snagts als ik slapen sal tel ik schier al de uure
Nu ya dan weeder neen nu woest dan weeder stil
Myn hert is ebben vloet ken weet niet wat ik wil
Evodius
Wat syn wy door een ding hoe swaar om aftemaale
Wat spook woont in ons ziel wie kan het regt verhale
(545) Waar ziet men imant meer tot sonden aangeport
Als door een ovedaat den mens* wellustig wort
Ik heb tot nog myn tyt in* vuyle sond versleete
En heb in over vloet van weelt myn zelfs vergeten
Nibridius
Zoo hebt ik ook den tyt myns levens doorgebrogt
(550) En myeenig stat en dorp doorwandelt en doorzogt
Maar lacy waar ik quam daar hebt ik onder vonde
Hoe ligt dat daar een mens kan valle in de zonde
Kan valle tot het quaat vermits geleegentheydt
De luste daar toe lokt de wille daar toe leyt
Binnen
Engel
(555) Zeg wat is dog den mens zyn alderbeste gronde
Is drekkigheyt kleet bevlekt met vuyle zonde
[fol. 12v]
Zyn weelig dertel waet is maar en donne blat
Eylaas wat is den mens meer als een aardevat
Ey dog myn opperheer* ik bid met groot verlange
(560) Sterkt dog dees jonge lien en stut haar kwade gange
Kom regt haar weder op behoedt haar dog voor schant
Brengt heyl aan deze jeugt en sterk dog haar verstant
O opper mayesteyt ik bid u met begeeren
Wild deese jongelien eens* regt tot u bekeeren
(565) Laat druppele u leer gelyk een zoete dauw
Laat vloeye in haar hert in overgroot berouw
Want gy myn opper heer en zult niemant versmade
Die met een goet berouw tot u komen belade
Bezoekt dog haren geest bevogtigt haar gemoet
(570) Verquikt haar door ziel o gever van t goet
Binne

Monika op haar knien binnen de
gordynen aan zy
Monika
O Got o Jesus zoet o goede zaligmaker
Y geef tog dog dat myn zoon van t vlees wort een trouw waker
Stort dog in hem u geest bevogtigt zyn gemoet
Verquikt zijn dorre ziel door uwen milde vloed
(575) Laat druppele u haer gelyk een zoete rege
Op hem als eene dauw u goddelyk zeege
de gordynen ope

Bode Augustinus Nebridinuss Evodius Duyvel

Bode
Wel Augustyn myn heer ik reys terstont weer weg
Begeert gij dat ik iets aan uwen moeder seg
Augustyn
Groet haar seg haar dog dat ik nog ben te Romen
(580) En heeft zy geen belet zy mag wel overkoome
En dat in korte tyd want ik haast meen te gaan
Om profozoor te zyn voorseeker te Milaan
Om ook aldaar de zek der maniceesche boeke
Wat dieper met verstant te willen onderzoeke
(585) Ik val van de eene zek in de ander ketterey
Mijn hooft myn kop is vol alle mallerey
Bode
Ik zal de bootschap doen maar ik wenste datje myn
Een briefje mede gaaft dat ik mogt wellekom zyn
[fol. 13r]
Augustyn
Ik heb nu geene lust ik ben van de wyn nog dronke
(590) T Hooft is op de hol nog schier heel beschonke
Bode
Adieuw maar dat ik brengt dees tyding is myn leet
Augustyn
Wel dat is nieme dal ga voort t is niet beet
Nibridus
Wel wat nu voor vermaak laat ons wat gaan pleisiere
Ik weet niet hoe ik ben myn ganse zinnen swiere
Evodius
(595) Wel laat ons met vermaak gaan na de brandewyn
En zoo met een nat zyl gaan zylen hups en fyn
Duijvel
Jaa dan iseerst vermaak als men soo gaat verkeere
Dan is men eerst in oog van veele groote heere
Maar ander zyt men regt het is een lompen bloed
(600) En nergens eens geagt men geeft hen maar devoed
En wat hy begint het is gelyk verloore
Het is een sul een gek geen bloet is zyn oore
binnen
Nibridius
Als ik myn wel bedenkt zoo gaa ik swerelds spoor
Evodius gaat mee zie daar ik ga u voor
(605) En laat ons al te zaam eens vrolyk gaan vermake
Met deeze romer wyn o aangenaame saake
Evodius
Een vrisse romer wijn vermaak myn gants gemoet
Wanneer sy raakt in t hooft dan werd een mens heel zoet
De tong die werd hem los zoo dat raakt aan zingge
(610) De dans die komt er bij o aangenaame dinge
Augustyn
Wel aan laat ons terstont in t Roode Leeuwtje gaan
En treede van de straat niet langer hierte staan
Nu treed maar vryelyk en ys na u begeere
Den Hospis nobel is wilt vry maar kommandeere
binne

De bode komt van Romen by Monika
Monika
(615) Wel bode benje daar zeg dog waar is myn zoon
Zeg my daar tyding van op dat ik u beloon
Heeft hy an my geen brief tot antwoort u geve
Hoe stelt en maakt t hy al wat voert hy voor een leve
Bode
Tot Romen was u kindt ik sag hem op de straat
(620) Gelyk een wispeltuur seer stout opstinaat
[fol. 13v]
Ik sprak hem eenmaal aan vrymoedig zonder schrome
En hy zy tegen my dat gij by hem mogt koome
Zoo t u gelegen quam maar gaat t is hoog tyt
Zy loopen zaamen als mal zyn haar sinnen quyt
Monika
(625) O God is t nog geen endt alwaar aan nieuwe klagte
Pasientie ik reys daar heen
Bode
Got geef u goede kragten
Ey gaat er maar na toe gij zult wel haast verstaan
Hoe dat dees ligte maats geduurig zamen gaan
Schept moedt en reyst daar heen en gaat er vromelyk tege
(630) God wil aan u en hem geeven zyn ryken zege
Alle binne

T Liet Stem hoort o mens hoort
Rey van Engelen

                    1
Wy goe geesten die hier samen
Voor de eere van Goder namen
Neergedaelt zyn op der aart
Om mens zoo t aller stonde
(635) Aftrekke van de zonde
Die veel sware pyne baart
                    2
Ziet hoe Augustinus hede
Monikaas leering hertrede
Met veel wispeltuurigheid
(640) En veel zonde die daar stryde
Tegen Gods gebot en lyden
Die bemindheyd allentyd
                    3
Augustyn wilt niet meer dole
Gaat niet meer in venus schoole
(645) Hoort u moeder Monika
Wilt haar reeden niet veragten
Wilt na beeter leeven tragten
Zoo verkrygt gij wel gena
                    4
U vader is overlede
(650) U moeder staag in gebede
En vol droefheyt om haar zoon
Die geheelyk schynt verloore
Ja heeft een voogt verkoore
Boven alle voogde schoon
                    5
(655) Augustyn verlaat de hoere
Laaten zij u niet weer loere
Luystert na u moeders be
Luystert me na haar brieve
Die zy u door Gods believe
(660) Met de boode brenge dee
                    6
Ziet hoe dat sy met verlange
En met droefheyt groot bevange
Deese bode heeft vervagt
Die met groot brootdronkenheden
(665) En deel vervloekte rede
Weer terugge heeft bevragt
                    7
Gy u moeder hebt ontbode
En gy haar tot Romen node
Die daar kwam zeer vlijtelyk
(670) Om u zaligheyt te zoeke
Door het leesen van veele boeke
U te trekken tot het ryk
                    8
Ja dat ryk zal eeuwig duure
Daarom zoekt ook taller uure
(675) Godes gna zy voor en naar
En verlaate de aardsche weelde
Die niet dan verdriet en teelde
Eeuwiglyk met pyn en swaard



[fol. 14r]

Monika komt te Romen zij word om
helst van haar zoon en van
zijn maats gegroet

Voogd        De 3 vertoning

Wat raat nu Monika wy zyn nu wel te Rome
(680) Maar ag eylaas wat raat om by u* zoon te koome
Maar zoo ik zie te regt zoo komt hy gints gegaan
Wel t is een schikking Gods ey lieve wat staan
Augustinus
Zeer wel kom moet gy zyn myn lang verwagte moeder
Monika
Maar zegt hoe maakt gy t al wat benje voor een broeder
(685) Myn alderliefste kint o myn schoone soon
Hoe is je kruyn berooft van Godes ryken troon
Hebt deernis met je ziel en met myn teere wange
Met tranen zoo gij siet om uwent t wil behange
Hebt deernis met mij en met myn droeve geest
(690) Die niet als u en lieft en niet als Gode vreest
Hebt deernis ik bid met myn verdrietig sugte
En met myn droeve staat van myn elendig dugte
Voogt
Hebt deernis Augustyn met dees bedroevde vrouw
Die buijten uwen gunst geen uure leeve zouw
(695) Gij staat haar in het hert t quaat naakt haar van binne
O dertel jongeling u moeder schynt te ontsinne
Hebt deernis met haar en laat de zotheyd groot
U moeder is bedroeft om u* schier tot den doot
Monika
Hebt deernis met my ik kan niet langer herde
(700) Ik syge na het graf wat sal van my gewerde
Ik sterriffe daar ik ga hebt deernis met my
En stelt myn ooge by eens van haare trane vry
Gij siet myn droef gebaar gy ziet myn trane rolle
Myn oogen vol verdriet myn kaken opgeswolle
(705) Myn geest vol baans tot u gij hoort myn hert wel slaan
Hoe konye nog zoo koel soo stille blyven blyven staan
Augustyn
Eij moeder zyt gerust wilt alzoo niet klage
Ik hoop u metter tyt in alles te behage
Ey dan myn moeder lief en voogt die nar my siet
(710) Ey weest dog wel gerust en maakt geen verdriet
[fol. 14v]
Ik zal t met ter tyt met alle goed beloonen
Kom rust hier nog een poos daar wy hier same wone
binne


Augustinus Duyvel Evodius Engel Knegt

Augustyn
Myn moeder preutelt wel en maakt myn haast zoo moe
Dat ik van alle kant niet weet wat ik doe
(715) T Is niet als naar gekerm gehuyl en lammettere
Ik weet niet* waar ik my ten lesten nog zal keeren
Ik weet niet wat ik wil of ik van stonden aan
En dat op staande voet zoo wil van Roomen gaan
Duyvel
Tut tut is vroutjes praat gaat pak u maar ver Rome
(720) Dat moeder niet en weet het zyn maar vrouwe droome
T zyn ballen van den maan kasteelen in de lugt
Onwaardig* dat een mens een jonkman daarom zugt
T Is zuyseling van breyn dat met een mottig weeder
U deusig hooft beswaart en sygt en haast te neder
(725) Wanneer een oostewind den droeve hemel klaart
Hier onbeangst te zyn t is niet te pynewaart
Evodius
T Is gek geseyt seg eens en antwoort onvervaart
voor eerst wat is het vleys
Augustinus
Den mens zyn eygen aart
Evodius
Is t vleys ons eygen aart hoe kan men dat versteke
(730) Wel zou geerne eens wat nader daar van spreke
Duijvel
Ik zal voor u altemaal de zaak eens nemen aan
Engel
Dat heeft u valse tong voor deese al gedaan
Al wat gy hebt geseyt dat heb ik zoo genome
Gelyk als het van u Gods vyant is gekoome
Knegt
(735) Hoe woelt gy oude geest met al u sware laste
Ey laat on deese saak wat dieper ondertaste
Zeg hoe sluyt dat gy zegt dat yder met zyn bloed
En met zyn eygen vlees geduurig stryde moet
Engel
Ja stryden moet men vroom en t vlees zoo overwinnen
(740) Zyne lusten quaat gesamentlyk inbinne
[fol. 15r]
Dit is het regten padt dat u na boven lydt
Geloof het zekerlyk dat ik u hebt geseyt
Duyvel
Wie is er wit rok segt wie is er dog te vinde
Die met soo enge bant syn luste weet te binde
(745) Als engel Augustyn en u wilt doen verstaan
Neen t is maar rasernij ten kan de[...] soo niet gaan
Die na des werelds loop zyn zaken weet te voegen
Vint yders goede gunst en eygen wel genoegen
Maar eeuwig overdwaas te leggen in de zak
(750) Dat is voor yder mens een lastig ongemak
Engel
Swygt gy vervloekte geest met uwe valsche tale
Wylt in de helsche poel terstont soo nederdale
Gaat weg met uwe taal nu vlux van stonden aan
Her agter swarte geest en blyft niet langer staan
Augustyn
(755) Hoe is myn hert zoo swaar ik kan het niet verteere
Gebrek is bij myn zelfs ik ben vol boose sweere
Myn moeder haar dees koors dat my de pyn andoet
Daar waar myn zin en lust had ik een gaaf gemoet
Al wat van katte komt dat is gesint te muyse
(760) Wie kan syn eygen hart en natuur doen verhuyse
Wie kan syn eygen gront syn oorspronk en begin
Veryagen uyt syn plaats en sette uyt de zin
Nebridius
Wy zyn van vuyle stof en vuyle lust gewonne
Een tyt van negen maant natuurelyk aan* geronne
(765) Gedraagen in t vlees door sog en pap gevoet
Met sang in slaap gewigt in kort naar vlees en bloet
Augustyn
Za gaan wy stille door ben moe van smoeders trane
Kom sluypen wy hier van en druypen na Milane
K Hoor daar een rabbi woont Ambrosius van naam
(770) Een man wan weetenschap zeer rugbaar door de vaam
K Hoop profosoor te zyn in de Latynsche schoole
Want dunkt u ga gy mee
Alipius
Ya wij maar gans verhoole
Om dat men* onse vlugt niet eerder wert gewaar
Voor wy van Roomen syn dan is er geen gevaar
[fol. 15v]
(775) Maar even wel kusyn k’en weet van gaan of loope
Daar is een by hem die geerne zouw afstropen
Myn onvergankbre ziel de werelt tergt ook my
My dunkt ik voel gestaag de boose aan my sy
Het vlees omringt myn geest en praamt my dag en nagte
(780) Gebiet dat ik my moet van zonden gestaag wagte
En nogtans weet ik wel dat wy luy alle vier
Staag niet verdienen dan de hel met ons geswier
Zoo maakt ik even wel nu op een nieuw vergaring
Daar komt van wat het wil of staart of kuyt of haring
Evodius
(785) Alipius myn vriendt ik en begeef u niet
Wel laat ons vrolyk zyn by ons geen verdriet
Wy zyn dog jonge lien wy moeten vrolyk leven
Laat ons maaar vlugten gaan en na Milaan begeve
Want Augustinus voogt en moeder die zyn hier
(790) En zoo en is voor ons in t minst hier geen pleysier
Tut tut laat ons maar gaan de tyt is haast verstreke
Dat Monika maar kwam de reys bleef int gebreeken
Knegt
Ik derf hier spreken niet want ik ben maar een knegt
Maar als ik wel bedenk de wagen gaat niet regt
binne


2 Bedryf derde uytkomst de
bode klopt aan Monika zyn deur
en zijt

Bode
(795) Mevrouw daar is een vrouw van uw zoons vertrekt
Monika
Wel hoe is t malligheyt zegt is t van de gek
Maar kint hoe kunt gy dog u moeder zoo bedriege
Zoekt gy u moeder lief zoo door de vlugt ontvliede
Wat oliekke rabout wat onbeleefde guyt
(800) Is t mogelykke den brief die wyst het zeeker uyt
Ik pak terstont myn goet ik volg hem na Milane
K Hoop Got zal eens aansien zyn moeders
brakke trane binne


[fol. 16r]

Bode vertrek maar terstont
komen de reysbaar yongelingen

Augustyn
Bode zeer wel te pas zijn dit te regten wege
Om na Milaan te gaan eij wyst het ons ter dege
Bode
(805) Zy schaamt* u jongeluy wanneer zult gij het quaat
By u gewortelt logt eens nemen in den haat
Hoe lang ye dus an vlees en mint dees aartse sake
Wat soekje dus int vuyl u leven te vermaken
Zoekt na t hemels goed zoekt na de groote God
(810) Zoo zult gy zien hoe dat den duyvel u bespot
Knegt
Nu bode houdt u mond zult gy ons onderwyse
Bode
Ik wou wel dat ik jouluy by Monika mogt pryse
Nibridius
Wel wy gaan om wat nieuws te horen en te zien
Wie wat dat er nog door ons luy zal geschien
(815) Wy zoude alzoo wel en alzoo geern wesen
Als Monika daar na int hemelryk geprese
Want t is een koninkryk dat alles overheert
Om daar te peynse veel dat is van groetter weert
Bode
Vrient die den hemel zoek moet van den hemel spreke
(820) Moet tot den hemel gaan moet door den hemel breke
Moet na den hemel zien wat dient veel geseyt
Het is een zeer enkt padt dat na den hemel lydt
Ziet daar zoo leyt de stat daar na gij vraagt Milane
Maar Augustinus stut u moeders droeve trane
Knegt
(825) Jonkheer gelyk de boo daar zyt zoo moet het gaan
Want ons quaat leven grof en kan niet meer bestaan
Blyft gy nog die gij bent neen ik ga my bekeere
Den bode spreekt zeer wys ik sal doen na u leere
Ziet jonkheer Augustyn belieft gy mee t gaan
(830) Ik scheid* van alle quaad ziet zoo wil ik er aan
Augustyn
Ik voel myn gantsche hert myn gantsche ziel ontroere
Ik ga Terstont met u wat sal nog uytvoere
[fol. 16v]
K Wil van stonden aan eens na Ambroose toe gaan
En luystere wat hy zyt en hoore zyn vermaan
binne
Continue

Derde bedryf eerste uytkomst

Voogt
(835) O Heer wat is den roem van Augustijnus leeve
Zoo lang hij voor een guyt wert na de dood gedreve
Zy wat is zyne lot zoo lang hij loopt ten val
Als eynde niet en deugt dan deugt het niemendal
Wat gekkerny is dat zal hem dan niet weer houwe
(840) Zal hy dan voort maal zoet gaan kiesen treurig rouwe
En droefheyt voor gemak en haat voor Godes min
Een wee voor* herten lust een schaduw voor gewin
Monika
Ag myn zeer lieve vriendt wat moeten wy hier lyde
Van myn zoon Augustyn ag konden men dat vermyde
(845) Wy leefde zamen wel in alles heel gerust
Maar hy is wilt en boos en volgt zyn gyle lust
Wat ik hem daarin raat ten mag dog al niet bate
Og og of myn lieve zoon de zonden quam te haten
Al leg ik hem dat schoon en stelt hem nog zoo voor
(850) Het is al niemendal daar is gans geen gehoor
Voogd
O Heer en zal hy dan niet anders ooyt betragte
Dan hem het vlees gebiedt en onder dies veragte
Gods noyt volpresen wet zoo moet zyn deusig hooft
Van hertsens zijn ontbloot van reeden zyn berooft
(855) Zal Augustyn zyn maats ontsien en altyt viere
Het dertel hoer gespuys het vuylste van de diere
Een wankelbaar gestel een haast gebroken vat
Neen dat waar ongerympt ons God verhoort u dat
Engel
Ey staak u droefheyt tog gij zult u haast verblijen
(860) En Monika zal haast verlost zyn van haar leyen
Want Augustynus is op tippi van zyn deugt
Hoe nabij waar de voogt weest in u Her verheugt
Want ons opper heer die zal een uytkomst geve
Gij zult hem lyden zien in kort een ander leve
Moeder        Voogt
(865) Nu Monika ik peyns in myn gemoet
Dat van u lieven zoon zal komen nog wat goet
Hout maar gestadig aan wilt hierin nu vertrage
Gy zult ten lesten nog na hem zien u behagen
[
fol. 17r]
U droefheyt die zal nog verkeeren in een vreugt
(870) Daarom zoo volg hem naar alwaar gy kunt en meugt
Monika
Al heeft myn zoon myn been zeer dikmaal afgeslage
De moed even groot ten zal my niet vertrage
Augustinus komt uyt* en zyt
Moeder hoe komt gy hier hoe kunje my hier vinden
Monika
O lief kint benje daar
Augustyn
Ik ga wat in de linden
Monika
(875) En ik ben die ik was t zy dat gy jaagt of mint
Ik volg u want ik weet den aanhouder die wint
Augustyn
Wel moeder ik en weet als nu niet wat ik wille
Den bisschop van den stat die doet men dikwils stille
Ambrosius is zyn naam zyn honing zoete mont
(880) Die preekt die dreygt die smeekt die gaat zoo fraay int ront
K En weet niet wat ik wil hy raakt geheel myn zinne
Zyn zuyker soete praat ontstelt myn hert van binne
Monika
Got zy geloof myn kint gaat daarom niet te min
Nu nu verkloekt myn hert op dit u zoet u begin
(885) Terstont so preekt hy weer kom gaan hem saan hoore
Augustyn
Moeder als u belieft ik wil u niet meer verstoore
Maar tragten dat ik mag u weesen tot een vreugt
Daar afgaan van den zont en myne van de deugt
Engel
Houd op houd op die tyt tot heden nog gebleve
(890) My* uwen ouden lusten in dat kwade leve
Gy die even zeer en dat tot deser tyde
In uwen quaat gewoont en zondig leven zyde
Gy in de zoetste elendt van uw ontloken jare
Laat al dit vuyl beyag en snode ranke vare
(895) En doe dat bid ik u gelyk den bisschop zyt
En laat den quaade lust u zyn van herten lyt
Laat alle vuyle zugt genege tot de zonde
Wel eer by u gepleegt wel eer by u gevonde
Sluyt die vry uyt u hert en gants uyt u gemoet
(900) Op dat haar snode brant u ziel geen hinder [doe]t
Daar komt Ambrosius gaat heen en hoord hem* preeke
En neem zijn woorden in wil dog u eens verbreeke
[fol. 17v]
T Ziel eys dat u hert nu gants bevrosen heeft
Zoo gij wilt dat dees ziel met God in vreugde leeft


Derde bedrijf 2 uytkomst

Ambroos
(905) Hoe kragtig was t woort dat al de werelt sake
En gantsche aartryk selfs uyt niet bestont te make
Hoe kragtig was dat woort dat door syn eygen kragt
Den hemel heeft gemaakt een wereld voortgebragt
Hoe kragtig was dat woort t welk aart en hemel beyde
(910) Uyt een verwerde hoop verdeelde en verscheyde
Hoe kragtig was dat woort waar door dat yder dink
Zijn eerste wese kreeg en ygenschap ontvingt
Hoe kragtig was dat woort uyt Godes mont gekome
Daar door de werelt heeft zyn eerste stant genome
(915) Hoe kragtig was dat woort hoe magtig is dien got
Die alles heeft gemaakt door woort van zyn gebot
Hoe kragtig was dat woort dat mensen heeft geschape
En van een ribbt een vrouw wanneer den man ging slape
Dat woort waar door t begin des werelds oorsprong nam
(920) Hoe kragtig was dat woort hetwelk van Gode quam
Hoort nu dan kleyn en groot verblinde creatuure
Die nog te bangen doot int laatste moet besuure
Denkt om den bangen dag en sware oogenblik
Als gij eens leggen sult in uwen laatsten snik
(925) Als u de wrede doot den lesten steek zal geve
En dagen u voor Got om van u gantse leeve
Te geven rekening vant geen gij hebt gedaan
Denkt hoe benauwt dat gij van herten dan zult staan
Wanneer den grote God u voor gerigt zal dage
(930) En u van al u doen en laten ondervraage
Wat denkt gy dan o mens zyt gy nu al gereet
En immers zal dien tyt eens komen eert gyt weet
Augustyn
Eij mij hoe wert my hert
Benauwt met vreesen smert
Ambrosius
(935) Ja dan nog t oordeel swaar wanneer Gods zoon zal koome
Wanneer ik daarom peyns myn hert begint te schromen
De werelt neem een endt en al dat wereld hiet
Buygt onder Godes hant en onder syn gebied
[fol. 18r]
Daar zal een heltrompet door al de hemel klinke
(940) En doen aan alle pragt den hoogmoed nederzinke
En doen t nietig vlees verreysen uyt het graf
En al wat aan de worm eens aas en voedsel gaf
Waar is o velle doot u heerschappey gebleve
T Graf zal open gaan het stof zal weder leve
(945) Ja nooit en was er mens zoo zeer tot niet verrot
Of hy zel weeder zyn en kennen zynen God
Ziet hier is nu het dal vervult met dorre beene
Het eynde van de doot gelyk den spotters meen[e]
Daar zal een stemmen gaan door gaantse aardse dal
(950) Die in den graven zelfs een yder hooren zal:
Reyst op gij doode reyst en hoord het oordeel velle
Den regter is bereyt den tyt die is vervuld
Dat gy verdienden loon of straf ontvangen sult
Augustyn
Dat u zal in de pyn of in de vreugde stelle
(955) Myn ziel is zeer benauwt zal ik nog van mijn* leven
En van myn vuyle zond eens rekening geve
Monika
Tis zeeker Augustyn keert eer het is te laat
Op dat gij eenmaal meugt verkrygen Gods genaet
Ambroos
Hier op zal Godes zoon den regter aller volke
(960) Met glans en groote kragt verschynen inde wolke
En zitten inde regt en brengen aande dag
Wat ooyt verhoolen was en in het duyster lag
Dan zal hy al het leet van zyn geminden wreke
Dan zal hy alle magt en alle pragt verbreke
(965) De doot het blyke spook verselt met nare pyn
Die zal in desen strydt den laatsten vyant syn
Dan sal een groote schaar die niet en is telle
Dan sal een magtig heir* zig voor den regter stelle
Den meester met den knegt den ruyter met de graa[f]
(970) Den* edelman en boer den konink met den slaaf
Dan zal zig alle vlees voor zyn schepper sette
Om daar gekeurt te zyn na Godes hoge wette
Om daar met eeuwig heil door hem te zyn gekroont
Of anders na den eys van hem te zyn geloont
[fol. 18v]
(975) Dan zal het wakker oog dat nooyt en heeft geslape
Gaan scheyden over al de bokken uyt schape
Gaan lette wie een wolf en wie een herder was
En wie de schapen al en wie het vee genas
Al watter is bedagt of in der daat bedreven
(980) Dat is in zyne boek ten nauwsten opgeschreve
Augustyn
O Heer beschermt behout
My ziel wert my als kout
Ambrosius
Gelukkig is den mens die eenmaal zal geniete
De beeken van geluk die in den hemel vliet
(985) Gelukkig is den mens die van den doot bevryt
Zijn God in eeuwigheyt zal loven t allertyd
O dag o grooten dag beginsel van t leve
Wanneer ons lastig kruijs zal in den hoogte sweve
Wanneer de bleeke dood zal vlugte [uit het?] velt*
(990) Uyt vreese van t zien den onverwonne helt
O dag o groote dag als wy met reyne leede
Den Heere zullen zien en voor den schepper trede
Als dit ellendig vleys bevryt van ongeval
Voor eeuwig zynen* God ter eeren leven zal
(995) O dag o groote dag met blydschap overgote
Wiens smaakt nooyt n mensenhert voor desen heeft genote
Nooyt oog en heeft gesien o dag o groten dag
Die grootsten die er ooyt op aarde dale mag
O bruyloft grootste vreugt o wens van alledinge
(1000) Ik hoore na my dunkt den grote koning singe
Ik hoore Davids harp en een seer soet geluyt
Ter eere van t lam en zyn beminde bruyd
Nu vrienden tot besluyt hier na soo keer ik weder
Om t geen hier nog reysteert alsdan te * zegge breeder
Ambroos binne
Monika
(1005) Hoe smaakt u dat myn soon
Augustyn
Het smaakt my wonder wel
Maar lighaam is te broos en vleys rebel
Myn eva poogt my staag haar appel aan te pryse
En komt my t elker stont als met den vinger wyse
Nu haar schoone glans en daar haar zoete smaake
[fol. 19r]
Monika
(1010) Myn zoon het is de dood zoo gy de vrugt genaakt
Monika binne
Augustyn
Alipu wat segt gij en gy al mijne maats
Wat voelt gy int gemoet zeg op myn kameraats
Myn dunkt en ik stel vast de werelt te verlate
En al wat zonde is met hert en wil te hate
(1015) Nu schey ik van u af o groter zotterny
Mits al u vreugde niet is dan verdriet voor my
Knegt
Nu schey ik my van u o wereld vol van pyne
Die ons het leven doet gelyk een rook verdwyne
Zoo haast u vreugd begint zoo haast is die gedaan
(1020) Adieuw o zont adieuw adieuw ik laat u staan
T Aanstaande is zoo haast niet by der hant gekoome
Oft heeft al eer men t weet zyn eynde heeft genome
Dus vaare wij daar heen en als wy zyn in noot
Dan is er aan ons boot geen anker piloot
Evodius
(1025) Ongelukkig mens die aan u lust blyft hange
Onslagen wort hy noit die gy eens gevange
Ik seg u nu o zond adieuw in myn gemoet
Die myn de geesselt slaat en noit versagte doet
Gij syt het werelt ag gy syt het die aan sonde
(1030) Die siele bindt die nooyt door u weer wert ontbonde
Nebridius
Ik seg nu adieuw o zonden werelds eer
Adieuw o wereld die t al neemt en geeft niet weer
Maar even wel en kan ik u niet al verlate
Het moet zoo metter tyt vergaan als dorre grate
(1035) T Ras waar angenaam kom gaan wy weer na huys
Kom weer van voore aan gedrommel en gedruys
Cappelaan uyt
Ey neen neen Augustyn al weer terug te kere
Wel heeft in ons prelaat Ambroos dit wille leere
Ten zy dat gy hem hem hoort en na zyn woorde doet
(1040) Versekert u gy zyt berooft van t eeuwig goet
Alle binne



Het 2 liet             stem aansiet o
zondig ziel

het liet volgt

[fol. 19v]
                1
O groote goede Got
Hoe zal t hier nog ende
Met dese Augustyn
Vuyle staat niet* stil
(1045) Hy* wil van quaad niet wende
Hy agt geen moeder pyn
                2
Hy drukt hy vloekt hy sweert
En leeft met snode hoere
Al in onkuysheydt snoodt
(1050) Maan o Heer stut zyn leer
Laat zoo ver niet voere
In duyvels afgront groot
                3
Het manceesch geloof
Begint hy al te hate
(1055) En trekt van Romen af
Na Milanen voortaan
Den zonden te verlate
Door aangename stof
                4
By Ambrosius goedt
(1060) Daar is hy ook gekoome
Daar hem zyn moeder vondt
Vol droefheyt en verblydt
En ook zonder schroome
Sprak hy myn waarste pant
                5
(1065) En myn verloore zoon
Wilt u tot God bekeere
Schrikt voor het helse vier
Hy sprak zoet met spoet
Ik zal voortaan eere
(1070) Als eene moeder vier
                6
En u gehoorsaam zyn
Al myn leven dage
Kom gaan wy maar tzaam
Naar een man die ik kan
(1075) Een man na Gods behage
Ambrosius is zyn naam
                7
Zie daar daar komt hy aan
Ik hoor hem hier al spreke
Ja van t oordeel Gods
(1080) Maar o Got sal dit lot
My mee zoo zuur opbreke
Ik schuyl dan in een ros
                8
Sal ik reekenschap doen
Van alle myn zonde
(1085) O Heer en myne Godt
Zoo sprak fyn Augustyn
Laat ons dit wel doorgronde
En vieren Gods gebod



Derde bedryf derde uytkomst Engel

Monica Ambrosius Alipius Augustyn
Knegt Nebridius Evodius

Engel
Nu moeder syt getroost t is vreugd dat ik u segge
(1090) Couragie zyt verblyt van t geen ik u uytlegge
Zeer liefde waarde vrouw k heb gistere verstaan
Dat heer Ambroos zyn tongen weer zal gaan
Verkloekt t is van noot en zeg* hem van te voore
Dat hy in syn sermoen dog ies wil laten hoore
(1095) Dat Augustynus hert door boren door en door
Op datge met ter daat zyn dwaling regt gesp[oor]
Haast u daar komt hy aan wilt hem nu eens anspreke
Dat hy u zoon zyn hert mogt roeren door zyn preeke
Monika tegen Ambrosius
[fol. 20r]
Zeer waarde dienaar Gods ik het my v[...]geev
(1100) Dat ik u hier genaakt zoo stout en onbeleeft
De key wert van den drop allengkens uytgegeten
Het staal wert door de lugt en met ter tyt versleete
Al valt den eykenboom niet yuist de eerste slag
Hy buygt zyn style kruyn op t eynde van de dag
(1105) Ik bid u raakt nog eens myn soon Augustyn
Die vroet gelyk een mol en leev gelyk een swyn
Ey koelt dog myne wens vervult myn soet verlange
En laat dog myne Geest niet langer dus gaan hange
Eerwaarde vader doet het geen ik van u bid
(1110) Op dat myn zoon beschied in d uyt eynde het ewig wit
Ambroos
Got zal gehengen niet dat uwen eerstgeboore
Die zoo veel tranen kost zou konnen gaan verloore
Barmhertig en zeer groot en liefde tot den mens
Die sullen sonder fout volbrengen uwen wens
(1115) Gelukkig zynse die vast op de deugt vertrouwe
T Schoon werelts geluk niet langer stant wil houwe
Gelukkig is den mens die op de deugde slaat
T Schoon dat hem alle troost en alle vreugd verlaet
Gelukkig is den mens die sig tot aller stonde
(1120) In ongevalle noot houdt aan de deugt gebonde
Ik bid u vriende al ey geev wat teys gehoor
Ik zal u van de zond een pant gaan stelle voor
Gelukkig is den mens die lust heeft om te stryde
En dodelyk vergif der zonden weet te myde
(1125) Gelukkig is de ziel die door gestaage twist
Den uytgelaaten brand der herten legt en slist
Al dunkt het ons zoo vreemd al queset ons gedagte
Ik segge dat de mens zijn leden moet veragten
Ik segge dat de mens van sig afscheyde moet
(1130) Al wat de ziele quest* of eenig hinder doet
Ik segge dat de mens zyn aangenaamste zonde
Terstont verlate moet hoe vast aan hem gebonde
Zijn alderliefste vreugt zyn lust zy aards gezin
Moet zetten uyt het hert of hefftig binden in
(1135) Ja ik seg dat den mens zyn innerlykste wese
Zyn aangebooren aart hoe zeer by hem gepreese
Hoe vast aan hem gelegt hoe diept in hem geplant
Moet nemen in bedwang en houden in de bant
Al datse heeft bemindt dat moet hy leeren hate
(1140) Al wat hem heeft behaagt dat dient hy na te late
Vrienden dat is t geen dat ik u saam toewens
[fol. 10v]
Legt u quaad leven af en werd een ander mens
Augustyn
Tis heerlyk geseyt en kunnen vaten
Veel ongeleerde lien die daar gaan langs de straten
(1145) Die volgen desen les t gaan met den hemelduur
En wy ons gelyk berooft van alle geur
Ja slaven van ons vlees gewentelt in de zonde
Ter hellen sinkke neer tot allen uure stonde
Alipius
Wat doen wy langer hier wy zyn* zeeker niet waart
(1150) Dat ons nog langer draagd de alderswarste aart
Wy hebben in ons doen in ons verslete jaren
Niet anders uygeregt als met dat wilde hare
(Wat hebben wy daar aan)* Verwert in satans net
Ons zelven meer en meer als na ween van de bet[*?]
(1155) Na dansen moeye leen en het dronke drinke
Een hooft vol pyn en smert en een gestadig zinke
Van Katarens vogt in ons vervuylde maag
Ja tot de zonden rat en tot de deugde traag
Na vlees lust swaar verdriet en na weer van haere
(1160) Die niet en doen als maar ons ryke beurs belaere
T Seg dog myn kameraats zeg dog myn beste vriend
En hebben wy de hel niet menigmaal verdient
K Meen datter in de hel ja seer veel syn versoope
Die haar zoo wel als wy niet hebben gaan verlope
(1165) Hoe raakken wy hier uyt al wat ons gebiedt
En t geen Ambroos ons raat en wil ons wille niet
Evodius
Ik heb de geyle togt van ongebonden minne
Gepleegt mettal myn hert gesogt met al myn zinne
Ik heb zoo meenig jaar in zond myn tyd verspilt
(1170) Het welig vlees gedient myn qualyk vaart gewilt
Ik heb* myn eerste jeugd in vryligheyd verslete
En door onnutte zorg myn Heer en God vergete
Ik heb* myn quade wil haar neygen toegestaan
En met een word geseyt myn eygen selfst verraan
Nibridius
(1175) En ik heb ook myn zelfs verraaden en bedroge
En siet ik stel myn selfs zeer grootelyks voor ooge
Voorwaar ik heb myn selfs zeer grotelyks misdaan
Dat ik genootsaakt ben op een andere wys te leve
Dat ik genootsaakt ben een andere weg te gaan
(1180) Dat ik genootsaakt ben myn selve schult te geve
[fol. 21r]
Dat ik genotsaakt ben myn schulde t voldoen
En ik door waar berouw my met myn God versoen
Augustyn
Myn schepper zy gedank voor die gewenste zege
Dat ik van myn verderf een afkeer hebt gekrege
(1185) Een afkeer van de min een afkeer van de zont
Een schrikt van sulke lust die ziel en lighaam wondt*
Evodius
Nu schey ik van het zoet dat niet baard dan smerte
Nu strey ik met de zond als vyant van myn herte
Nu treede ik met de voet derover van de deugt
(1190) De moorder van de ziel de schender van de jeugt
Nu zoek ik met gewelt myn vyant te verniele
Myn vyant dien ik noem een kanker van de ziele
Myn vyant dien ik noem een yndeloose pyn
Een pest wiens velle brant noyt uyt geblust zal zyn
(1195) Myn vyant dien ik noem den beul van t eeuwig leve
Myn vyandt is de zondt die wil ik nu begeve
Nibridius
En ik wil niet meer doen gelyk ik hebt gedaan
Maar met een vaste hoop myn vyant tege gaan
Nu wil ik in de geest myn vyant van my were
(1200) Door schilt van myn geloof syn aanslag wederkeere
Nu wil ik lieve God berouw met trane menge
En tot versoening dees aan u ten offer brenge
Alpius
Ey my myn lieve God myn schepper en myn Heer
Ontvermt u mynder die gena van u begeer
(1205) Gena gena gena fonteyn der genade
O goetheyd die noyt wilt den ondergank der kwade
Maar dat hij zig bekeer en tot zyn God begeve
Geef my dan Heer gena op dat ik door u leve
Knegt
Wat leg u geestig breyn van savonts tot d morge
(1210) Geduurig weer en peynst en altyt vol van sorge
U jong gemoed beswaart nu meester Augustyn
Verkloekt u hert nu met een vrisse roemer wyn
Sy drinken eenigen rysen
Zet swarigheyt aan kant en wilt u wat vermake
Wilt met een teugje wyn u peynsen dog wat stake
(1215) Den wyn verquikt het hert de wyn verheugt den geest
Den wyn versterkt den man in droefheit allermeest
Augustijn
Vriende het is hoog genoeg ik moet een weynig ruste
Of lesen in Gods woort:
[fol.21v]
Alipius
En ik heb ook de lusten
Engel
Slaad op o Augustyn slaad het boek op en leest
Augustyn
(1220) Ag my wie was er ooyt zyn leven zoo bedeest
Engel
Ik seg u Augustyn slaat op tboek wilt lese
Augustyn
Engel
Ey mij wie mag zyn zont wie een engel wese
Nu Augustyn slaat op slaat op nog eens en leest
Augustyn
O God was dit geseyt wie wasooyt zoo bevreest
(1225) O Heer wat is begeer ik kont niet langer herde
Ik seyg tot op der aard wat sal van ons gewerde
Was dat geseyt neemt op en dat neemt op en leest
Ag was my dat bekent in t minste of in t meest
En of het wel zou zyn Gods goddelyk beliefe
(1230) Dat ik wat lesen zou in Zinte Paulus brieve
K Moet immers alzoo zyn maar God weet tot wat end
K Neem dan in de handt t Nieuwen Testament
Het is het moet zoo zyn maar ag ag al myn lede
Die schudden in myn vlees dat wil steets na benede
(1235) Sie daar k sla het op dat my eerst komt voort
Dat sal ik nemen aan als Gode wil en woort
Hy opent en ondekt den brief
Sie daar is daar is den brief die Paulus heeft geschreven
Aan t Roomse Christen volk o God sta ik en beve
En wat is eerste woort dat my komt onder oog
(1240) Myn tong wert sprakeloos myn tong wert nog heel droog
Hy leest by zich* zelfs Romeynen 13 in stilte
Tis nu de uure om uyt slaap opstaan den nagt
is voorby gegaan den dag aangekoomen daarom laat
ons weg werpen de wraken der duysternisse en
aan trekken de wapenen des ligts laat ons als in
den dag eerlijk wandelen niet in brassereye en
drokenschap niet in slaapkamere en oneerbaarhede
niet in kyvrey en neydighede maar trekt
aan den Heere Christo
Augustyn gelesen hebbende by zig
zelfs doet het boek toe of met een vinger
met een voutje
Alipius
O broeder Augustyn hoe ziet gy er dus uyt
Wat schort in myn kusyn myn eenige kurnuyt
[fol. 22r]
Wat doet hy dus gestaag verandere van couleure
Wie dagt dat my vandaag nog zulks zou gebeure
(1245) Ey Augustyn spreekt dog spreekt dog my dunkt gij bent
Voortaan u selfs niet meer gy zyt als onbekent
Segt dog wat poppel zy heeft u zoo fel geslagen
Antwoort my dog ik bid en laat my niet meer vrage
Got zegen ons wat s dit dat gy gelesen hebt
(1250) Gij leest het nog een reys of het mij ook betreft
Nu leest Augustyn t selvige overluyt
Alipius
Wel raakt u dat alleen eyleive leest wat herder
Ik bid u leest nog eens om Gods wil leest wat verder
Of mogelyk God zoo gaf dat ik wiert geraakt
Ag Augustyn ag myn bekeering die genaakt
(1255) De nagt die is voorby en is den dag gekoomen
Mogt men de werken nu der duysternisen droome
En vlees vervolgen zal hoe dus vol ongeneugt
Niet meer in overdaat of twist of venus vreugt
Slaat nog een blaatje om en wilt wat verder lesen
(1260) Van t geen daar korts op volgt dat ik gerust mag wesen
T mogt iets* zyn van Gods woort t welk my bysonder raekt
Augustyn
Den kranken int geloofe proeft of nu dit ook smaakt
Alipius
Den kranken int geloof wat zegge droeve ziele
Ey laat ons saam een weynig nederknielen
(1265) Versiert gyt uijt u hooft of volgt zulks na
Ey laat nog eens zien eer dat ik van u ga
Het schynt my dat God door dees woorden soekt te trekke
En uyt der sonden dood tot t leven op te wekke
Den kranken int geloof ag dats op myn geseyt
(1270) Tis hogg tyt dat myn ziel eens van de wereld scheyt
Evodius
Wel broeder hoorje wel wie ons verblinde ooge
Die hemel en de zon t aanschouwen met gedoge
Wee den mens die hem niet van ydelheyt en keert
Ambrosius die ons een goede lesse leert
(1275) Die zeyd wie dat daar gaat op sHeeren regte wege
Die heeft noyt ydelheyt voor zyn gesigt gekrege
[fol. 22v]
Weg wereld schoon dat gij u lieflyk vertoont
Tis niet dan bitterheyt waarmede gy ons loont
Nebridius
Nu wil ik mij o Heer u tot een offer drage
(1280) Wilt mij o Heer behoen voor alle swerelts lagen
O pragt o swerelts eer o valsche slaverny
Waarom vertoont gy u zo vrugteloos voor my
Gy hebt my dik gebragt tot uwe ydelheden
En met u vuyl bejaagt myn ziele soo bestreden
(1285) Ik seg nu gants adieuw aan al u ydel zoet
O vuyle zond adieuw gy die my hinder doet
Augustyn
Broeders wat isser er nieuws in ons gemoed gerese
T Waar zyn verblyd maar hoe verheugd zal weese
Myn moeder Monika als wy haar deese zaak
(1290) Ontdekken o wat brengt wat jolyt wat vermaak
Sal zy daar scheppen uyt laat ons daaromme niet vertoeve
Maar kloppen zy mogt nog meer haar bedroeve
Zoo wy hier langer staan
Hy klopt en wert geopent
Moeder verheugt zeer
Daar is een groote vreugt ey moeder schreyd niet meer
(1295) U lang verloore zoon die is vandaag gevonde
U doot versmoorde kint leeft weer te deese stonde
Wy voelen nu de kragt van t goddelyke woort
Dat ons door vlees en been tot inde ziele boort
Hy valt op de knien
Monika
Ryst op myn lieve soon neemt waar de ryke zeege
(1300) Die op u neder daalt gaat uwen heyland teege
Regt op u slappe knien spreekt God tot uwen zin
Klopt God aan u gemoed staat* op en laat hem in
Alipius
Wy voelen niet meer de lusten leggen malle
Ik voel een ander vier op myn gewrigte dalle
(1305) Myn hert dat is ontvlamt myn wil die brant geheel
Tot alle goed en tugt jae tot het beste deel
Nibridius
Za vind ik in t gemoet door myn beweegde zeide
Dat al des werelds vreugd niet is dan ydelheide
Dus keer ik my tot God en schaf de werelt af
(1310) Wiens wellust bitter is schoon sy my vreugde gaf
Evodius
O Heer als ik bedenk al myn voorleeden dagen
En hoe dat ik myn heb in myne tyt gedrage
Zoo vindt ik in myn hert zoo vind ik in myn geest
Dat ik een onwys kint e vader ben geweest
[fol. 23r]
(1315) Daarom ik seg adieuw aan al myn werelds state
Ik neem een vast besluyt de sonde te verlate
Augustyn
En we een nieuwen geest k voel meer als mensche kragt
Die tot myn onderstant van boven werd gebragt
Monica
Wel dan myn kind ryst op maakt dat gy allen tyden
(1320) Overwint u vyanden door God gestyft in stryde
Grypt nu manhaftelyk u togten by de kop
Stoot dertelheyt daar heen en treeder boven op
Augustyn
Ik trad u nu myn vlees zond gij u slim gebroetsels
Myn hert door u beslag beroven van zyn voetsel[s?]
(1325) Myn ziel van haar vermaak en aller soetste lust
Neen daar is geen kanst u vier is uyt geblust
Alipius
Fy zond fy dertel vlees u banden zyn gesleeten
U togten weg geyaagt u jeuksel weg gebeeten
U vlam en is maar rook u koolen enkel as
(1330) Ik ben een ander mens als ik voor desen was
Evodius
God lof dat wy nu zyn van t quaad zoo afgegaan
Ik seg de zond adieuw en schey van haar voort aan
Augustyn
Adieuw nagt leytsters al adieuw gy buiks godinne
Mont speelsters jong en oud, sluyp* ziel en mereminne
(1335) Bordeel brokken en al kort hiels* en glippen[*?] voete
Gek scheersters ligte koys sleeplenders labbesoete*
Gij vuyl gejookte hoop gy hoeren altemaele
Adieuw van myn voortaan betree niet meer u sale
Duyvel
Wel meent gy my al mee ik sweer u by duyvels brood
(1340) Of heeden zyt gy myn of heeden zyt gy dood
Ik sweer u by my magt ik sweer u by u o sirus
Ik sweer by onse kat dat zoo een noble dier is
Ik sweer u by* de bock en by de [...]alt
Ik sweer u by den sneeuw die op der aarde valt
(1345) Het ligt van desen dag dat moet en sal my geve
Of t eynde van myn lust of t eynde van myn leve
Het gaat er zoo het wil ik moet op heden zyn
Of midden in de vreugt of midden in de pyn
Engel
Wat raasje op Augustyn met u vervaarlyk dreyge
(1350) Sy passen niet meer op sy zyn niet meer zyn eyge
Gaat pakt u biessen nu het is* voor u gedaan
Wilt met u swarte maat ter stont ter helle gaan
U kragten zyn gestuyt vergeefs zoo zyn u luste
Die door een helsen nyt maar haare ziele vuste
Alipius
(1355) Gy zult na desen tyt hoedatje wilt of niet
Gy zult van voortaan stonder ons gebiedt
Niet meer in dolingen niet meer in kettereye
Niet meer in dronkenschap niet meer in hexereye
Niet langer in gekyf vryagien of wellust
(1360) Lyf ciersels met de rest t is alles uyt geblust
Den kranken int geloof Alipius groot zondaar
Die isser boven op die isser niet meer onder
[fol. 23v]
Nebridius
Den kranken int geloof wilt Heer myn niet versmaan
Maar wil my zondaar groot o Heer dog nemen aan
Evodius
(1365) Den kranken int geloof ik sugt met groot verlange
Wild my o grote God genadelyk ontvange
Vergeeft myn zonde groot o Heer gebenedyt
En maakt dat ik dog ben* van alle quaed bevryt
Duyvel
Hoe dus vermaakelyk hoe benje dus belade
(1370) Gy gaat o vriende al op heel verkeerde paden
Want deese knyserey maak u van sin berooft
Verlaat al dit geklaag want uwe jeugt verdooft
Monika
Kom gaan wy na Abroos en boodschappen die mede
Vant wonderlyk geschied en aan hem een beede
(1375) Dat gij luij wel gelyk het doopsel moogt ontvaan
Als dan zoo zal myn ziel bereyt syn om te gaan
Uyt dit lighaamelyk vlees uyt des kluys van aarde
Naar Godes hoogste ryk naart hemels huijs vol waarde
Knegt
Nu ga ik ook myn weg en dien* myn God en Heer
(1380) Soo ik best vermag my lust geen vreugde meer
Voogt
Wel scheyt gij uyt u dienst ik schey ook uyt de meyne
Myn voogdij is nu uyt k laat nu myn sorg verdwyne
Myn zorg voor Monika geef ik voort aan haar zoon
Ik wens dog anders niet als Gods ryk tot myn loon
(1385) En ik wil my voortaan van t sorgen af begeeve
Om zyn myn leste tyt godvrugtelyk te leeve
Sy gaan en den duyvel raast
Ik weet waaragtig niet hoe dit spel nog zal ende
Ag of my meester hielp om Monika te schende
(1390) Zo niet ik vrees zie daar dat ik raakt in de ley
Komt nikers altemaal en staat my trouwlyk by
Nu afgrond van de hel sa vlytig wert eers ope
Tis tijd ik eens begin met aar fat soen te loope
Kom dog myn companjons sta by myn sware maats
(1395) Geef raat kom hulp my og help al myn cameraats
Kom liever my te hulp eer dat hy my ontglyde
Zou ik om Augustyn nog meerder moeten lyden
Dien wespeltuuren van zin brengt by al wat gij meugt
Om Augustyn de deur te sluyte van de deugt
(1400) Ik sal met myn gewelt hem nog eens gaan bestryde
Ik ben vol schrik en vrees dat ik zal moeten lyde
Nu met een goed beraad het wyf moet eerst aan kant
Ik meen syn moeder dat wyf dat hem gestaag aanrant
En dan terstont daarna soo stop ik bey zyn oore
(1405) Dat hij den grooten man Ambroos niet kan hoore
Voort lest zoo zal ik gaan en stelle weer ten plaats
Al t ouwe vrouwe spuys en d ouwe cameraats
[fol. 24r]
Wil dan dit myn beleyt nog even wel niet lukke
Soo ik wend my kop van een wel duysend stukke
Cleyne duyvel
Ag meester moet zoo gaan en ik zal met gevelt
(1410) Gestadig by u syn en tonen als een helt
Dan sal ik met praktyken brengen ook tewege
De ongetoomde lust die moet hy weeder pleege
Maar eerje dat begint schenkt hem de zoete wijn
Dan raakt het hooft op hol dan zal hy dertel zijn
(1415) En springen in de bogt en syn moer vergete
Ik* dat geen goede raat die gy wel dient te wete
Ander duyvel
O dat is goede raat dat komt zeer wel te pas
Kom gaane wy maar voort kom lopen wy dan ras
Kom gaat gy dan maar voort eer hy dat ons ontlyde
(1420) Want raken wy hem quyt zo zullen wy moeten byde
Alle binne


Het derde liet op de wyse
o Here groot

                1
Lof zy u Got
En opper heer
Die hier u gratie hebt gegeve
Ey ziet eens tot
(1425) Dees zondaar teer
Die weer op nieuw begint te leve
Die hem bereyt
Tot ootmoedigheyt
Zyn leven verslyt
(1430) Tot God zyn zinnen stadig sweeve
                3.
O Monica
Siet nu u soon
Een leeraar van de christen kerk[e]
Maar ag zodra
(1435) Als u persoon
Sag dat u kint begost te sterke
In de leer van Got
Keert gy u tot
En u uiter en lot [*?]
(1440) En dat voor al u goed werken
                2.
Siet Augustyn
Die leeft nu weer
En syn geselschap alle gader*
Lof moet nu zyn
(1445) Dien goeden Heer
In t hemelryk God den vader
En ook den zoon
En geest zeer schoon
Drievuldigheyts troon
(1450) Ziet Augustyn komt u steets nader
                4
Int hemelryk
Daar is u huys
Gy wagt u soon met goet pasienty
Die hier publyk
(1455) het heylig kruys*
Met groter liefde en reverensie
En noot ook te gaar
Tot deugden klaar
Den mens eerbaar
(1460) Daarom doet zaan penitentie
                    5
En dat voor al
U sonde groot
Die gy hier zamen hebt bedreve
Op aardryks dal
(1465) Daar in de doot
Onversiens zal neemen leeve
Weest daarom bereyt
Tot aller tyt
En wilt verblyt
(1470) U ziel en lighaam overgeven


Het derde bedryf vierde uytkomst den 4 vertooning

Door Got zyn wy te zaam nu christen geworde
De vreeugt is my zoo groot dat ik het niet kan herde
Dat wy te zamen nu altemaal bekeert
Waar door den grooten God van ons moet zyn geert
[fol. 24v]
(1475) En met den doopsel bad zyn wy geheel gesuyvert
Waar wy alle zaam van dese hesche kluyvert
Bevryt zyn verlost maar wat wil desen nu
Cappelaan
Ambrosius* myn heer u vader zent tot u
Dat gy eens by hem komt hy heeft na u verlange
(1480) En zal heel verblyt als kinderen ontvange
Die nieuw zinnen hebt tot deugden uytgespruyt
Zyn liefde is tot uw en hij heeft my geseyd
Dat gy eens spoediglyk met hem wilt komen spreke
Augustyn
Ik zal doen maar zekerlyk wy zondaars ende leeke
(1485) En zyn t geensints waar dat wy een oog opslaan
Op zoo een waarde man dog niet te min wij gaan
Binne
Ambrosius
Myn geestelyk zoons en kinderen te zaamen
Nu staat gy op den weg die leyd na uw betame
Int hemelryke staat indien gy maar en blyft
(1490) Volstandig in t goed aan deugt beklyft
Augustyn
Ambroos goet patroon als rookkeloose streke
En onsen dolle loop zal vertaan blyven steeke
Alipius
En ik onstuymig wigt ik zal van nu voortaan
Geen kromme spronge doen geen quade wege gaan
Evodius
(1495) En ik in druk en smart en een opregt berouwe
Ik zal voortaan myn hert en Gods geboden houwe
Daar is geen blydschap meer voor my in tranendal
Als dat ik t allertyt myn zonde beweene zal
Nebridius
Ik zal myn hert o heer aan u ten offer drage
(1500) Breekt ende morsselt het al na uw welbehage
Wilt altyt peynse op de dood
Want dit is eynd van kleyn en groot
O eeuwigheyt o eeuwigheyd
hoe lang ist eeuwig eeuwigheyd*
Alpius
(1505) Al valt het hier wat zuur en swaar
t Zal hier diest beter zyn hier naar
Evodius
t Lyden is kleyn verdriet
Voor die de groote glorie siet
Knegt
En ben voor mynen Got met vast beraat getrede
(1510) Ik heb om zyne gunst uyt al myn hert gebede
Ik heb uyt mynen geest gemaakt een verbont
Niet meer te willen zyn en schuwend ben den zond
[fol. 25r]
Jaa hebt volle ersnt een diren eet geswore
Dat my geen vuyle lust voortaan en zal bekoore
(1515) Dat my geen kriele zin geen ander slim gebrek
Zal onder syn gebied doen buygen mynen nek
Augustyn
Ik ben met myn gesigt voor all myn leven dag
Getreeden in t gesprek en vastelyk verdrag
Dat myn vermeten oog geen maagt of schoone vrou
(1520) Met kitteling van lust voortaan belonken zou
Ik hebbe* myn gehoor wel erntiglyk bedonge
Niet meer te luystere naar vleye van de tonge
Ja dat nog meerder is ik heb* myn dertel hand
Met onbeweegde tugt voorzegelt en verpant
(1525) Ik heb aan myn gemoet wel hoog en dier bevoole
Dat myn dat deugtzaam hert niet weer en wert bestoole
Ik hebt myn wilt gepeynst met paale vast gezet
Dat my nog hoer nog maagt meer lokken zal int net
Ik heb van myne stem een hoger eedt genome
(1530) Dat geen ligtveerdig woort my uyt den mont zal koome
Ik poog met alle kragt te houden in den toom
In t wake myn* gepeyns int slapen myne droom
Ambrosius
T Zyn dus van alle kant de wapens aangetooge
Om van t snode vleys niet meer te sy bedroge
(1535) Laat u schilt zyn geloof u swaard des Heere woord
U helm Godes heyl en treet er zoo op voort
Al quam de wereld weer met smeeken en gebede
En vulde uw gehoor met aldersoetste reede
Die uyt een hoere tong haar leven heeft geleert
(1540) Maakt dat gy van de lust niet weer wert overheert
Al quam dat vuyl gespuys u weder met vleye
En proefde hier naar weer u geest met bitterschreye
En toonde haren konst met heygen gesugt
Zeg dog wat zouje doen
Augustyn
Ik steldent op de vlugt
Ambrosius
(1545) En of daar nog eens kwam een ligten kooy getrede
En stelde voor u oog haar lodderlyke leede
Of u eens stelde voor hare soete suykre broot
Daar zelfs de doot in is
Augustijn
Neen neen ik waar liever doot
Ambroos
En of een stoute preij bragt gaven en geschenke
Augustyn
(1550) Neen ik betrouw op Godt ten zou my niet meer krenk[e]
Al kwam zy my aan boord met gaven veel en groot
Ten zal in t minste my niet trekke tot aanstoot
[fol. 25v]
Al viel zy my te voet ook zonder iets te myde
Indien ik niet en kon haar leeden overschreyden
(1555) K Zou trappen op haar lyf en met een snelle togt
Mij maken uyt de weg ten besten zoo ik mogt
Ambroos
En of zy metter daat u kleet begon te vaten
Om u te houden staan
Augustyn
Voorwaar ik sout niet toelaten
Ambroos
En of zy kreet van spyt en maakte groot geluyt
Augustyn
(1560) Ya datse zoo begon ik loopt ten huyse uyt
Ambroos
Oneyndelyke kragt nooyt regt begrepen wese
Got vader zoon en geest die boven al geprese
In u eygen zelfs komt sterkt dog uwen knegt
Ik zoude geerne zien dat hy een [...]ar gevegt
(1565) Voortaan bestryde mogt ik zou zeer geerne beleve
Dat gy het predikt ampt aan hem eens woude geve
Ja waar het mogelykt hy zou een hoger naam
Zeeker wel waardig zyn met lof en met* eer en faam
Betrout zal zyn uw wel daar ik sie toe geraken
(1570) Om haast een leeraar Gods van Augustyn te make
binne

Derde bedryf vyfde uytkomst
Augustynus verschynt met Allipius en zyn
andere kameraats op zyn priesters gekleet

De vyfde vertooning

Augustyn
O God* leert nu myn geest soo op den aarden stryde
Dat wy na desen tyd deel hebben aan t verblyde
In t hemels koninkrijk wy hope op dien loon
Die gy ons hebt bereyt al door u lyden schoon
Alipius
(1575) Nu zal voor Got den HEER ons leven eerst beginne
Wy zoeken voortaan niet als ziele te gewinne
Cappelaan
Hoort Augustyn hoort wilt gy nog levend zien
U moeder Monika zoo haast u want ik mien
Zy is stervens noot de koorse die verreyse
(1580) En zyn zeer fel en straf gelyk zy wil uytwyse
Eij treet wat haastig aan helpt haar nu door u raat
Want na de doot zoo komt het na de atelaat[*?]
Augustijn
Myn moeder hoe dus krank ik benijd u des sterfe
En mi jami terstont dglorie Gods b’erven*
(1585) Dat gy mij eens voor de hemel hoog eens voor een legen aart*
Tis de twedemaal dat gy mij heb gebaardt
Ja eenmaal na het vlees ende eenmaal na de ziele
Op datte vyant boos myn nooit en zou verniele
Gij zyt o waarde vrouw myn moeder dubbel erv
(1590) Daar voor wert nu bereyt den hemel tot u erv
[fol. 26r]
Ag moeder Monika spreekt dog en weest* milde
Zeg waar zal ik dog al goed weerom vergelde
Monika
O alderliefste zoon het is genoeg beloont
Dat ik u met geloof door doop zel zie gekroont
(1595) Jaa dat ik u daar op nog leeraar hoorde noeme
En dat ik hoor dat gy tot hooger staat zult kome
O zoon k begeer niet meer tot loon als dat gy myn
In alle uw gebeen dog wilt gedagtig zyn
K Verzoek dog aan den Heer hy my dog wile geven
(1600) Dat ik by hem mag zyn en eeuwiglyk mag leve
Augustyn
K Zoud moeder geerne doen als ik aan t altaar stae
T Zal noyt vergeeten zyn mijn moeder Monika
Betonen aan u ziel myn liefdens vaste bande
K Zal zoo veel ik mag door goddelyke offvrhande
(1605) Voor t eynd bedenkt dog nu al wat de reden eyst
Denkt waar dat het lighaamm waar de* ziele reyst
Denkt vrij en overdenkt al te out met diepe gronde
Maar troost u niet te min met Christi diepe wonde
Denkt hoe u bange ziel moet lave hare dorst
(1610) En vinde eeuwig heyl in zyn bebloede borst
Monika
Ik voel myn hert beswykt myn God die komt genake
Om dees myn slevens loop nu niet en haaste staake
O zoon vergeet my nooyt als gy maar bid of leest
In uwen handen Heer beveel ik mynen geest
Augustyn staat bedroeft met neerge
slagen oogen
Evodius
(1615) Vrienden dit is een toon waarmee gy meugt bedwinge
Laat stage u gemoet het doot gepeys opdringe
En waar dat gij ook syt en wat gy ergens doet
Zoo laat de doot noit zyn genooit uyt u gemoedt
Knegt
Hoe vrugteloos eylaas zyn vande roode morge
(1620) De driften van een mens en al zyn aardse zorge
Hoe wert syn levens tyt en ydelheyt verkrist
En om des wereld goed het eeuwige gemist
Wat vind men heede daags van die versiende blinde
Die seyle buyte streekt en noyt de haven vinde
(1625) Sy slaven dag aan dag en alle haar gewin
Daar strekt voor hun veel tyd een weynig voordeel in
Peynst op de snelle dood die ons rukt uyt het leve
Peynst op het oordeel Gods daar groot en kleyn zal beve
Nibridius
Veel swere langs den teer in kwetse in het ryde
(1630) Zoo menig schoon en dag en kostelyke tyde
En weynig wert van hun met aandagt overlydt
Dat zy eens moeten in door van eeuwigheydt
Wie zal het groot getal der ziele* konne telle
Die uyt des werelts toer zoo lopen regt ter helle
[fol. 26v]
(1635) Peynst mens dan op de hel en op synen felle brant
Peynst op het paradys ons zalig vaderlant
Evodius
Om myne Heer en Got ik ga myn dagen schikke
Geen werelds goet voorwaar en zal myn hert meer schikke*
Myn meesten zorge is te stigten een gebouw
(1640) Dat in het paradys voor eeuwig duure zou
Het is nog niet te laat om my daar te keere
Het is nog teys genoeg om hier een les te leere
Wat gy behart of doet in dit droef tranendal
Wilt ziel en zaligheyt besorgen booven al
(1645) Hout diep in u gemoet vier uyterste geschreve
En al wat eeuwig is naar boonstandig leve
Peynst op het oordeel dog vol van regtveerdigheid
Waar naar de ziel wert in druk of luk gelydt
Engel
O mens o werelts mens dees rusteloose zaake
(1650) Die komen u hert en zinnen gaande maake
Maar lyden u van stuk dat gy betraten* moet
Of wil t is al verlies wat winste dat gy doet
Laat dan u edel ziel u zinne hooger sweve
En yvert voor de deugt en voor een zalig leve
(1655) En hoe dat dan dag en uure vlugte gaan
De vrugten van de dag die blyven ewig staan
Gy zyt dog goede paan geraakt van zottighede
Wilt al uw dagen voort in Godes diens besteede
Ag diergelyk gepeynst als diep in t herte was
(1660) Maak van de aarde los en aande hemel vast
Alipius
Wat is de werelt dog een winkel van bedriege
Bij wie dat twist en lust zoo digt als vonke vliege
Haar vreugt en heeft geen vreugd want dat schynt met verdriet
Zy is niet die sy schynt dat s is en schyntse niet
(1665) Al watter in haar blinkt dat praalt maar voor ooge
Zoo wert maar door het vleys een simpel hert bedroge
Ziet maar de graven aan en hoe zyn zy gesteld
Dat wysheyt ende magt en schoonheyt is gevelt
Peynst op dat eeuwig is op eeuwige genugte
(1670) Peyns op lang geschey* peynst op t eeuwig zugte
Want zeg my eens wie kan dog helle naar t quaat
Als hemel hel nog doot hem voor d ooge staat
[fol. 27r]
Augustyn
Wil dit o wyse ziel met rype zin bevroene
Waar door tot uw cieraat te schoonst perels gnoege
(1675) Ag peynst eens op die uur wanneer ten jongste dag
Zal staan in een vlees en been al wat in asschen lag
O dag o bleyde dag wanneer aan de uytverkoore
Naar schanden druk en smert de klaarheyt wert geboore
Nog steen en is zoo schoon nog cristilyn zoo klaar
(1680) Nog hemel schoon of hy geheel van zonne waar
Zult Laserüs reys op hoe vlikkert hy van strale
O wat een helle glans gaat et ter doeke hale
Maar wie sig hier versterft die wint die is gewis
Die wint ten jonksten dag een schoon verreyssenis

De 6 vertoning uyt

Continue

Na reeden

(1685) Zyt minnelyk gegroet van liefhebbers zaam
Die nu hebben vertoont de lieflyke faam
Van deesen Augustyn en zyn geselschap meede
Die van den ondeugt af na grooten deugt zal trede
Hoort een goeden vrouwt die vol zorgvuldigheid
(1690) Haar zoon heeft onderregt en heeft getoont haar vlyt
Tot het allerleste uur ziet nu is zy gesturve
En heeft voor haren zoon het hemelryk verwurve
De zoon een leeraar groot en ook een naam zeer eel
Blaast fama blaast het uyt en dat met heldre keel
(1695) Ziet dees gulde glans komt op gelyk de zonne
Na t kome van den dag den als die verwonne
Die moet staan agter aan
Zoo ist hier ook gegaan*
Van alle ondeugt af en gaat de deugt beminne
(1700) Noyt was er zyns gelyk die zulke scherpe sinne
Van s menschen heeft gehadt een man een waarde man
Wiens lof van heyligheyt maar niet uytroepen kan
Ik seg nog andermaal de faam niet uyt kan blase
Den lof dien hem toekomt een geest die kwam hem asen
(1705) Een geest een goede geest uyt s hemels vaderlant
Die hem hier heeft gespyst met wysheyt en verstant
Hy heeft ook deese geest zeer vlytig waargenomen
En heeft die grazy Gods zoo van de HEER bekome
Dat hy als herders kloek het heele christendom
(1710) En kerkelijke staat beschutten zou rontom
Wel laat ons dan te saam syn leering dog navolge
Op dat den goede God op ons noyt wert verbolge
Maar na dit leve ons versiere seer verheugt
En dat met eene loon van s hemels ware vreugt
[
fol. 27v]
(1715) Hiermede zullen wy u altyt dankbaar wese
En dat voor u besoek den avond is gerese
Den dag die is voorby ik bid u ons verschoont
Is daar een vout geweest nogtans is vertoont
Het doelwit van het spel het geen nu is te ende
(1720) Ik wenste dat gy elk u ygen fouten kende
T Is waar wy zyn nog jong belaaan met voute veel
Wy hoopen met er tyt deselve in t geheel
Te jaagen van ons af wel nu t is tyd* van scheyde
Ik hoop dat wy te saam hiernaar met groot verblyde
(1725) En met opregte lief weer komen by malkaar
Ey overweegt dit spel als gy nu allegaar
Na huys toe sult gaan treen ik wens u twelvare
Ryk arm wie dat gy zyt d HEER wil u beware



Continue

Tekstkritiek en opmerkingen bij de annotatie

Voor de uitgangspunten bij de transcriptie, zie Transcriptierichtlijnen voor het handschrift Augustinus

fol. 2r. Tussen de regels op deze bladzijde, vooral tussen de titelwoorden, zijn met een andere hand halen, letters en woorden gevoegd, soms ondersteboven, veelal herhalingen van de woorden die er al staan, verder op het eerste gezicht zonder betekenis. De tekst is daardoor soms moeilijk leesbaar.
fol. 4v. In de linkermarge onderaan staan berekeningen in cijfers.
1.    Onder elkaar 140/180/streep/320.
2.    Onder elkaar 320/ 981 - 14, streep, 1301 - 14.
vs. 6: afscheije er staat: afcheije
vs. 60: goede er staat: goede
vs. 65: zeldzaamheid er staat: zeldzaam
vs. 97: vlees (?) er staat: vees
vs. 98: leret (?) er staat: letet
vs. 99: bieden er staat: bidden
vs. 102: Al is er staat: Als ik
voor vs. 115: hier ontbreekt een woord
vs. 117: waar er staat: waan
vs. 129: vruyt er staat: vryt
vs. 134: ouders ontbreekt
vs. 141: woorden er staat: worden
vs. 233: groten er staat: gode ten
vs. 235: Wel er staat: Wie
bij vs. 265, fol. 7v: in de linkermarge een berekening in cijfers: onder elkaar 75/23/optelstreep/135/90/optelstreep/1035
vs. 314: hem er staat: hen
vs. 326: is ontbreekt
vs. 329: in ontbreekt
fol. 8v en 9r. Her en der staan krabbels in een ander schrift. Op fol. 9v o.a. de woorden oud en oude.
vs. 371: wilt, kennelijk is woudt bedoeld (rijmwoord).
vs. 428: droef er staat: dref
vs. 461: In er staat: En
vs. 500: niet ontbreekt
vs. 513: die ontbreekt
vs. 533: hart ontbreekt
vs. 546: mens ontbreekt
vs. 547: x in staat: een
vs. 559: opperheer er staat: op heer
vs. 564: eens er staat: een
fol. 14r, voor vs. 679: De regel is na “Voogd” in een kleiner schrift en moeilijk leesbaar, afgezien van “De 3 vertoning.” Er zou moeten staan: “2de bedrijf, 2de vertoning.”
vs. 680: u er staat: u te
vs. 698: u ontbreekt
vs. 711 sqq., fol. 14v, 15r, 15v: Buiten de tekst staan enkele woorden gekrabbeld. Op 15v, ondersteboven, linkermarge, een berekening in cijfers, midden op de bladzijde een korte berekening:
    1.    Onder elkaar “1061/46/streep/1107/1020/streep/87/22/streep/65/16/streep/49/65/streep/114/”
    2.    Onder elkaar “46/18/streep/64”
vs. 716: niet ontbreekt
vs. 722: Onwaardig er staat: Om waardig
vs. 764: aan er staat: laan
vs. 773: men er staat: wy
vs. 805: schaamt er staat: schaam te
vs. 830: scheid er staat: schied
vs. 842: voor er staat: vol
voor vs. 873: uyt er staat: nyt
vs. 890: My er staat: Wy
vs. 901: hem er staat: hen
vs. 995: mijn ontbreekt
vs. 968: heir er staat: hier
vs. 970: Den er staat: Den en
vs. 989: x er staat: vligte vult
vs. 994: zynen er staat: zyn een
vs. 1004: reysteert alsdan te er staat: reys teert als tate
na vs. 1040: nazielop de rechterkant van de pagina enkele doorgehaalde regels, met daaronder:fout.”
vs. 1044: niet er staat: net
vs. 1045: Hy er staat: Ey
vs. 1093: zeg ontbreekt
vs. 1130: quest er staat: de quest
vs. 1149: zyn ontbreekt
Het eerste deel van vs. 1153 staat na vs. 1154
vs. 1154: of staat er: als na weer van de wet?
vs. 1171: heb onbreekt
vs. 1173: heb onbreekt
vs. 1186: wondt er staat: woont.
na vs. 1240: zich ontbreekt; de bijbeltekst staat in een kleinere letter.
vs. 1261: iets er staat: eits
vs. 1302: staat er staat: st staat
vs. 1315 sqq., fol. 23r: in de linkermarge staan pennenprobeersels of schrijfoefeningen
vs. 1334: speelsters jong en oud, sluyp er staat: speelters jong en oud, sluyt
vs. 1335: hiels er staat: heiels
vs. 1336: labbesoete er staat: babbesoete
vs. 1343: by er staat: ben; het slot van de regel is niet leesbaar
vs. 1352: is ontbreekt
vs. 1368: ben er staat: bey vs. 1379: dien er staat: die
vs. 1416: Is er staat: Ik
vs. 1439: sic - betekenis niet duidelijk
vs. 1443: gader er staat: gaarde
vss. 1454-1455: deze verzen staan op één regel, maar zijn door ons omwille van de strofevorm gesepareerd
vs. 1478: Ambrosius er staat: Ambrsius
vss. 1503-1504: deze verzen staan op één regel, maar zijn door ons omwille van het rijm gesepareerd
vs. 1521: hebbe er staat: arn
vs. 1522: meer er staat: t meer
vs. 1523: heb ontbreekt
vs. 1532: In t wake myn er staat: En t wake mey
vs. 1568: en met er staat: enet
vs. 1571: God er staat: goed
vs. 1582: het laatste woord is niet leesbaar
vs. 1584: b’erven er staat: b’erven t is nu de 2 maal [dat is het begin van vs. 1586]
vs. 1585: Dit vers is bedorven: het is te lang voor het metrum en het maakt geen goede zin
vs. 1591: weest er staat: twilt
vs. 1606: waar de er staat: waare
vs. 1633: ziele er staat: zuyle
vs. 1638: schrikke er staat: schikke
vs. 1651: betrachten er staat: betraten
vs. 1670: geschrey er staat: geschey
vss. 1697-1698: deze verzen staan op één regel, maar zijn door ons omwille van het rijm gesepareerd
vs. 1723: tyd ontbreekt
na vs. 1728: Op de onderste helft is in grote sierletters geschreven:
Einde

Dit boek hoort toe
W.K. BERG
Ao 1734
Rondom staan losse krabbels en twee berekeningen in cijfers:
1.    Onder elkaar “93-6/25-19-?/streep/118-5-?” [118 moet 119 zijn; waar het vraagteken staat, staat in het hs. een mij onbekend teken.]
2.    Onder elkaar “100/12/streep/112/78/streep/190”.
Continue